ECLI:NL:RBZWB:2023:2023

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 maart 2023
Publicatiedatum
27 maart 2023
Zaaknummer
AWB- 22_5452
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar omgevingsvergunning

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 24 maart 2023, wordt het beroep behandeld van eisers die van mening zijn dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere niet tijdig heeft beslist op het bezwaar van een derde partij tegen de intrekking van een omgevingsvergunning. De zaak betreft een omgevingsvergunning die in 2011 was verleend voor de realisatie van een hotel op een specifieke locatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de omgevingsvergunning op verzoek van de eisers is ingetrokken, waarna de derde partij bezwaar heeft aangetekend. De rechtbank heeft de procedure en de relevante wetgeving, met name de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in overweging genomen. Het is vastgesteld dat de beslistermijn voor het bezwaar niet rechtsgeldig is verlengd, omdat de vereiste mededeling aan de belanghebbenden niet tijdig is gedaan. Hierdoor is de rechtbank van oordeel dat de beslistermijn is verstreken en dat eisers geen belang hebben bij het beroep tegen het uitblijven van een besluit op het bezwaar. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk, wat betekent dat eisers geen recht hebben op terugbetaling van griffierechten of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door de rechter en griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/5452

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 maart 2023 in de zaak tussen

[naam eiser 1] , uit [plaatsnaam 1] ,

[naam eiser 2] en [naam eiser 3], uit [plaatsnaam 2] ,
[naam eiser 4] en [naam eiser 5], uit [plaatsnaam 2]
[naam eiser 6], uit [plaatsnaam 2] ,
eisers
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere, verweerder.

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam derde-partij] uit [plaatsnaam 3] ( [naam derde-partij] )
(gemachtigde: mr. M.H. Blokvoort).

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het beroep dat eisers hebben ingesteld omdat verweerder volgens hen niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van [naam derde-partij] van 9 november 2021 gericht tegen het besluit van 4 oktober 2021 betreffende de intrekking van de aan hun in 2011 verleende omgevingsvergunning voor het realiseren van een hotel op de locatie [adres] 2 in [plaatsnaam 2] .
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 10 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers, [naam vertegenwoordiger] namens verweerder en de gemachtigde van [naam derde-partij] .

Overwegingen

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Aan [naam derde-partij] is op 23 augustus 2011 een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een hotel op de locatie [adres] 2 in [plaatsnaam 2] . Op verzoek van eisers heeft verweerder bij besluit van 4 oktober 2021 deze omgevingsvergunning ingetrokken. Hiertegen heeft [naam derde-partij] op 9 november 2021 een bezwaarschrift ingediend.
4. De rechtbank stelt allereerst vast dat eisers als belanghebbenden zijn aan te merken bij de inhoudelijke bezwaren van [naam derde-partij] tegen de ingetrokken omgevingsvergunning. Deze vergunning is immers op verzoek van eisers ingetrokken, waardoor ze belanghebbend zijn bij de uitkomst van de bezwarenprocedure.
5. De rechtbank stelt vervolgens vast dat verweerder binnen zes weken moet beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn voorbij is. Omdat er een adviescommissie is, geldt in dit geval een termijn van twaalf weken. Dat staat in artikel 7:10 en 7:13 van de Awb. Binnen de beslistermijn is tussen verweerder en [naam derde-partij] op 13 december 2021 een anterieure overeenkomst gesloten, waarbij is afgesproken om het bezwaar van 9 november 2021 tegen de ingetrokken omgevingsvergunning aan te houden tot 1 september 2022.
6. In geschil is of het nemen van de beslissing op bezwaar vervolgens op rechtsgeldige wijze verder is verdaagd. Ingevolge artikel 7:10, vierde lid, van de Awb is verder uitstel – onder meer – mogelijk als alle belanghebbenden daarmee instemmen (de a-grond) of de indiener van het bezwaarschrift daarmee instemt en andere belanghebbende daardoor niet in hun belangen worden geschaad (de b-grond). De rechtbank stelt vast dat de a-grond zich nu niet voordoet.
Verder moet voor een rechtsgeldig uitstel schriftelijke mededeling worden gedaan aan de belanghebbenden, ingevolge het vijfde lid van artikel 7:10. De vraag is nu of voldaan is aan voornoemde vereisten.
7. De rechtbank merkt verder nog op dat volgens vaste jurisprudentie voor een rechtsgeldige opschorting of verdaging als bedoeld in het tweede of derde lid van artikel 7:10 van de Awb is vereist dat de mededeling wordt gedaan vóór afloop van de beslistermijn [1] . Volgens het vijfde lid van artikel 7:10 van de Awb dient ook bij toepassing van het vierde lid deze mededeling te worden gedaan. De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor genoemde jurisprudentie ook geldt indien toepassing wordt gegeven aan artikel 7:10, vierde lid, van de Awb. Een ander oordeel zou er toe leiden dat de belanghebbenden als bedoeld in sub b geen mogelijkheid hebben om rechtsmiddelen aan te wenden tegen verder uitstel. Denkbaar is immers dat deze belanghebbenden wel van mening zijn dat zij in hun belangen worden geschaad. Dit houdt in dat vóór afloop van de beslistermijn óf een beslissing op bezwaar bekend moet zijn gemaakt óf dat een beslissing moet zijn genomen over eventueel verder uitstel van de beslistermijn.
8. Ter zitting is door verweerder en [naam derde-partij] gesteld dat op 1 september 2022 formeel is afgesproken dat de beslistermijn in de bezwarenprocedure verder wordt uitgesteld tot 1 april 2023. Nu de beslistermijn was aangehouden tot 1 september 2022, is de rechtbank van oordeel dat eerst na afloop van de beslistermijn tot verder uitstel te besloten. Dat er vóór 1 september 2022 al meerdere overleggen tussen verweerder en [naam derde-partij] zijn geweest waarbij dit een punt van overleg was, maakt dit niet anders. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de beslistermijn niet rechtsgeldig is aangehouden tot 1 april 2023. Er is immers niet vóór 1 september 2022 besloten tot verder uitstel en er is ook niet vóór 1 september 2022 de vereiste mededeling gedaan. De termijn waarbinnen verweerder moet beslissen is daarom voorbij. De rechtbank oordeelt dat in deze situatie in het midden kan blijven de vraag of eisers met het verdere uitstel in hun belangen zijn geschaad.
9. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of eisers een belang hebben bij het beroep tegen het niet tijdig nemen van de beslissing op bezwaar.
10. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft overwogen in haar uitspraak van 13 juni 2001 [2] is de ratio van artikel 6:2 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, dat degene die bij een besluit belang heeft, kan afdwingen dat een bestuursorgaan daadwerkelijk een besluit neemt. Daarbij moet gedacht worden aan degene die een wijziging van de juridische status nastreeft en niet aan degene die gebaat is bij een afwijzing van de aanvraag en de bestaande situatie wil handhaven. Immers, voor deze laatste verandert de bestaande situatie niet zolang niet op de aanvraag is beslist.
11. De in 2011 verleende omgevingsvergunning voor het realiseren van een hotel op de locatie [adres] 2 in [plaatsnaam 2] is door verweerder ingetrokken. Dit is conform het verzoek van eisers. Ter zitting is door eisers betoogd dat een belang is ontstaan doordat een van de eisers hun huis went te verkopen en een ander (een agrariër) wellicht een vergunning wenst aan te vragen. Alhoewel de rechtbank kan begrijpen dat eisers sneller duidelijkheid wensen of de ingetrokken omgevingsvergunning in bezwaar stand houdt, stelt de rechtbank vast dat eisers de bestaande situatie wensen te handhaven en dat zij geen wijziging van de huidige juridische status nastreven.
12. Gelet op het voorgaande is het belang van eisers niet rechtstreeks betrokken bij het uitblijven van een besluit op het bezwaar tegen de op hun verzoek ingetrokken omgevingsvergunning.
13. Het beroep is niet-ontvankelijk. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. T.A.A. van Hooijdonk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2023.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak mede te ondertekenen.
Griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep