ECLI:NL:RVS:2001:AD3311

Raad van State

Datum uitspraak
13 juni 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200100193/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M.W.M. Vos-Van Gortel
  • H. Beekhuis
  • J.R. Schaafsma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen niet tijdig beslissen op vergunningaanvraag voor vleeskalverenbedrijf

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 13 juni 2001 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van een beroep dat was ingesteld door een appellant tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag voor een revisievergunning voor een vleeskalverenbedrijf. De aanvraag was ingediend op 22 februari 1999, maar verweerders, de burgemeester en wethouders van Wierden, hebben nagelaten binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van zes maanden op deze aanvraag te beslissen. De appellant, vertegenwoordigd door ing. M.H. Middelkamp, stelde dat hij belang had bij een tijdige beslissing, maar de Afdeling oordeelde dat hij niet als belanghebbende kon worden aangemerkt in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.

De Afdeling overwoog dat artikel 20.6 van de Wet milieubeheer alleen betrekking heeft op reële besluiten en dat er geen expliciete wettelijke basis is voor derden om op te komen tegen het uitblijven van een beslissing op een aanvraag. De ratio achter artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht is dat alleen degenen die een wijziging van de juridische status quo nastreven, kunnen afdwingen dat een bestuursorgaan een besluit neemt. Aangezien de appellant enkel belang had bij een afwijzing van de aanvraag, werd hij niet als belanghebbende aangemerkt.

De uitspraak concludeerde dat het beroep van de appellant niet-ontvankelijk werd verklaard, omdat hij niet kon worden beschouwd als iemand wiens belang rechtstreeks bij het uitblijven van een beslissing was betrokken. De Afdeling benadrukte dat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding bestond. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

Raad
van State
200100193/2.
Datum uitspraak: 13 juni 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
en
burgemeester en wethouders van Wierden,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij brief van 8 januari 2001, bij de Raad van State ingekomen op 8 januari 2001, heeft appellant tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van [aanvrager] van 22 februari 1999 voor het op grond van artikel 8.4 van de Wet milieubeheer verlenen van een revisievergunning voor een vleeskalverenbedrijf gelegen aan de [adres] te [plaats], kadastraal bekend gemeente [gemeente], sectie [..], nummers […], beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 mei 2001, waar appellant, vertegenwoordigd door ing. M.H. Middelkamp, gemachtigde,
en verweerders, vertegenwoordigd door J. Reefhuis, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Artikel 8.6 van de Wet milieubeheer bepaalt dat de paragrafen 3.5.2 tot en met 3.5.5 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing zijn met betrekking tot de totstandkoming van het besluit op de aanvraag om vergunning.
Ingevolge artikel 3:28 neemt het bestuursorgaan het besluit op de aanvraag zo spoedig mogelijk, doch - tenzij toepassing is gegeven aan artikel 3:29 - uiterlijk zes maanden na ontvangst van de aanvraag.
Artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat het niet tijdig nemen van een besluit voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit wordt gelijk gesteld.
Ingevolge artikel 20.6, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan tegen een besluit als het onderhavige beroep worden ingesteld door:
a. degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit;
b. de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit;
c. degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht;
d. belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.2. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van [aanvrager] van 22 februari 1999 voor een revisievergunning. Appellant kan zich er niet mee verenigen dat verweerders niet tijdig een beslissing hebben genomen op de voorgenoemde aanvraag.
2.3. Vast staat dat verweerders hebben nagelaten binnen zes maanden op de vergunningaanvraag te beslissen. Vast staat tevens dat appellant bedenkingen heeft ingediend tegen het ontwerp van het besluit.
De Afdeling ziet zich voor de vraag gesteld of, zoals in dit geval, ook anderen dan de aanvrager belanghebbende bij het fictieve besluit kunnen zijn, meer in het bijzonder waar het gaat om anderen die er belang bij hebben dat het reële besluit zal strekken tot afwijzing van de aanvraag, derden met een tegengesteld belang derhalve.
De Afdeling antwoordt deze vraag ontkennend en komt daarmee terug op haar eerdere jurisprudentie. Daartoe overweegt zij dat indien, zoals hier het geval is, tegen het reële besluit een actio popularis is opengesteld, dit niet betekent dat een ieder kan opkomen tegen het niet-tijdig beslissen. De actio popularis strekt zich niet automatisch mede uit tot het uitblijven van een beslissing op de aanvraag. Daarvoor is een expliciete wetsbepaling nodig. Artikel 20.6 van de Wet milieubeheer ziet, gelet op de tekst van het artikel, slechts op reële besluiten. Nu in de Wet milieubeheer zelf een processuele voorziening ontbreekt voor het uitblijven van besluiten, moet worden teruggevallen op artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
De ratio achter artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is dat degene die bij een besluit belang heeft, kan afdwingen dat een bestuursorgaan daadwerkelijk een besluit neemt. Daarbij moet gedacht worden aan degene die een wijziging van de juridische status quo nastreeft en niet aan degenen die gebaat zijn bij een afwijzing van de aanvraag en deze status quo willen handhaven. Immers, voor deze laatsten verandert de bestaande situatie niet zolang niet op de aanvraag is beslist. Gelet op het voorgaande kan niet worden staande gehouden dat het belang van appellant rechtstreeks is betrokken bij het uitblijven van een beslissing op de aanvraag.
2.4. De Afdeling is van oordeel dat appellant niet is aan te merken als een belanghebbende bij het uitblijven van een tijdige beslissing op de aanvraag van een milieuvergunning. Appellant kan derhalve niet in zijn beroep worden ontvangen. Het beroep is niet-ontvankelijk.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door drs. M.W.M. Vos-Van Gortel, Voorzitter, en
mr. H. Beekhuis en mr. J.R. Schaafsma, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Vrolijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Vos-Van Gortel w.g. Vrolijk
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2001
107-374.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,