ECLI:NL:RBZWB:2023:2017

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
27 maart 2023
Zaaknummer
BRE - 21 _ 4453
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwalificatie van lening als eigenwoningschuld onder artikel 3.119a van de Wet IB 2001

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 7 september 2021. De inspecteur had aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2019 opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.767. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag en de belastingrentebeschikking, maar dit bezwaar werd door de inspecteur afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 15 februari 2023 behandeld, waarbij belanghebbende werd bijgestaan door een vertegenwoordiger en de inspecteur door meerdere medewerkers.

De zaak draait om de vraag of het gedeelte van de lening dat belanghebbende is aangegaan voor de bouw van een eigen woning kwalificeert als eigenwoningschuld volgens artikel 3.119a van de Wet IB 2001. De rechtbank concludeert dat het nieuwbouwdeel van de lening in 2019 als eigenwoningschuld kwalificeert, wat betekent dat belanghebbende recht heeft op een hogere aftrek van kosten met betrekking tot de eigen woning. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de aanslag en de belastingrentebeschikking moet verminderen, omdat de inspecteur ten onrechte had gesteld dat er geen contractuele aflossingsverplichting bestond voor het nieuwbouwdeel van de lening.

De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar, vermindert de aanslag IB/PVV tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 48.583 en bepaalt dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht moet vergoeden. Deze uitspraak is gedaan op 29 maart 2023 en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Roermond
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/4453

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 maart 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats 1], belanghebbende,

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 7 september 2021.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 2019 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.767 (aanslagnummer [aanslagnummer]). Bij gelijktijdige beschikking heeft de inspecteur aan belanghebbende belastingrente van € 153 in rekening gebracht (hierna: de belastingrentebeschikking).
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2019 en de belastingrentebeschikking.
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende bij uitspraak op bezwaar van 7 september 2021 afgewezen.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 15 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, ter bijstand ondersteund door [naam 1], en namens de inspecteur: [inspecteur], [inspecteur] en [inspecteur].

Feiten

2. Belanghebbende is op 27 mei 2019 een hypothecaire leningsovereenkomst aangegaan met [bedrijf] ten behoeve van de financiering van de aankoop van een bouwkavel en de bouw van een woonhuis aan de [adres] te [plaats 2] (België). De totale hypothecaire geldlening bedraagt € 219.000, waarvan € 31.130 ziet op de aankoop van het bouwkavel (bouwkaveldeel van de lening) en € 187.870 ziet op de bouw van het woonhuis (nieuwbouwdeel van de lening).
2.1.
De kosten die verband houden met de hypothecaire geldleningsovereenkomst bedragen in 2019 in totaal € 5.045,57.
2.2.
In de hypotheekakte van 27 mei 2019 is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:
“(…)
Artikel 1 Kredietopening - kredietlimiet
De kredietgever staat aan de kredietnemers een kredietopening toe ten belope vantweehonderdnegentienduizend euro (€ 219.000,00). De kredietopening is opneembaar in de vorm van één of meerdere voorschotten van bepaalde duur, hierna “voorschotskredieten” genoemd.
1.1
Voorschot 1
Bedrag van het voorschot
De kredietgever staat in het kader van voormelde kredietopening aan de kredietnemers een hypothecair voorschot toe ten belope vantweehonderdnegentienduizend euro (€ 219.000,00).
Bestemming van het voorschot
De ontleende som is uitsluitend bestemd :
a.
a) ten belope van dertigduizendzeshonderdtweeënnegentig euro (€ 30.692,00)voor het kopen van het hierna in hypotheek gegeven onroerend goed;
b) ten belope vanhonderdzevenentachtigduizend euro (€ 187.000,00)voor het bouwen van het hierna in hypotheek gegeven onroerend goed;
c) ten belope vanvierhonderdachtendertig euro (€ 438,00)voor de betaling van de bijdrage in het [fonds] (…).
(…)
Aanvang van het voorschot
De duur van het VOORSCHOT is vijfentwintig (25) jaar met ingang van één juni 2019.
Bijgevolg moet het volledig terugbetaald zijn op één april 2044. Om de betaling van de intresten en de aflossing van het kapitaal te verzekeren verplicht de kredietnemer er zich toe aan de kredietgever 300 mensualiteiten te betalen van iedernegenhonderdvijfennegentig komma tweeënzeventig euro (995,72), betaalbaar en eisbaar op vervallen termijn, de eerste van iedere maand.
Rentevoet van het voorschot
De rentevoet van het voorschot bedraagt twee komma vijfenzestig procent (2,65%).
Het VOORSCHOT zal van heden af tot op de dag van de werkelijke en gehele terugbetaling, ten voordele van de kredietgever interesten opbrengen.
(…)”
2.3.
In een e-mailbericht van 13 september 2019 van belanghebbende aan [bedrijf] is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:
“Bij aanvraag van de lening heeft mijn desbetreffende dossier beheerder ([beheerder dossier]) mij gezegd dat gezien het een nieuwbouwproject betreft, ik de kosten van de bouwgrond direct ga aflossen, maar dat ik nog geen kapitaal zou aflossen op het nog te bouwen huis, totdat ik geld zou opnemen.
Nu heb ik al meerdere keren met jullie gebeld (hoofdkantoor) die aangeven dat ik wel al kapitaal moet aflossen.
(…)
Nadat de notaris mij had gewezen op de aflossingstabel heb ik toen ook direct contact opgenomen met [naam 2]. De desbetreffende persoon gaf mij te kennen geen zorgen te maken, maar deze lijst was voor het verlenen van de akte. Het zou nl niet werkbaar zijn om in het geval van nieuwbouw een aflossingstabel op te schrijven. Ook hij gaf te kennen dat ik per drie schijven steeds meer ga betalen.
Het lijkt er nu op dat ik niet wil betalen, maar dit is niet hoe het is afgesproken. Daarnaast is het momenteel ook niet voor mij haalbaar om dit forse bedrag, naast mijn huur, te betalen.
(…)”
2.4.
In een e-mailbericht van 16 september 2019 van [bedrijf] aan belanghebbende is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:
“Het spijt mij om te horen dat er miscommunicatie gebeurd is.
Het is zo dat voor alle dossiers waarbij er werken zijn (nieuwbouw hoort hier ook onder) er reeds onmiddellijk kapitaal wordt terugbetaald maar enkel interest op het opgenomen gedeelte. Dit staat ook zo opgenomen in het kredietaanbod.
(…)
Indien u dit wilt kunt u wel een uitstel van betaling aanvragen. Dan hoeft u, gedurende de gevraagde periode, enkel het interest gedeelte te betalen.
(…)”
2.5.
Op 19 september 2019 is op verzoek van belanghebbende uitstel van betaling verleend door [bedrijf] voor de aflossing van kapitaal over het gedeelte van de lening die belanghebbende is aangegaan ter financiering van de bouw van de eigen woning. Daarbij is een nieuwe aflossingstabel vastgesteld. Uit de nieuwe aflossingstabel volgt dat belanghebbende van 1 juli 2019 tot 1 augustus 2020 geen kapitaal aflost over het betreffende gedeelte van de lening en dat de duurtijd van de lening is verlengd met veertien maanden.
2.6.
In een e-mailbericht van 15 oktober 2021 van de directeur kredieten van [bedrijf] aan belanghebbende is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:
“(…) Het uitstel van betaling van kapitaal is voorzien in onze voorwaarden bij nieuwbouw om zo onnodig u in financiële problemen te brengen zolang de nieuwbouwwoning niet is opgeleverd, dit verzoek is overigens op uw vraag toeverleend op 19/9/2019.
De aflossingstabel (die u terug vind in het [X] document) is hierbij uitgesteld tot de
oplevering ervan.
U vindt eveneens een betaaloverzicht van uw dossier waar u kan aantonen dat de periode van uitstel van kapitaal tijdelijk was en dat u nu wel het aflossingschema correct volgt. (…)”
2.7.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2019 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.660, bestaande uit een loon van € 56.558 en negatieve inkomsten uit eigen woning van € 11.898. De negatieve inkomsten uit eigen woning zijn als volgt opgebouwd:
  • Eigenwoningforfait € 0
  • Rente € -/- 698
  • Financieringskosten € -/- 11.200
2.8.
De voorlopige aanslag IB/PVV 2019 is conform de ingediende aangifte vastgesteld. Vervolgens heeft de inspecteur informatie bij belanghebbende opgevraagd over de in aanmerking genomen negatieve inkomsten uit eigen woning. Belanghebbende heeft de gevraagde informatie verstrekt.
2.9.
Bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2019 is de inspecteur van de ingediende aangifte IB/PVV 2019 afgeweken. De inspecteur heeft de belastbare inkomsten uit eigen woning gecorrigeerd naar negatief € 791, waardoor het belastbare inkomen uit werk en woning is vastgesteld op € 55.767. De aanslag is met dagtekening 5 juni 2021 aan belanghebbende opgelegd.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de aanslag IB/PVV 2019 en de belastingrentebeschikking naar te hoge bedragen heeft vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4. Partijen houdt verdeeld of het gedeelte van de lening die belanghebbende is aangegaan ter financiering van de bouw van het woonhuis (hierna: nieuwbouwdeel van de lening) in 2019 kwalificeert als eigenwoningschuld als bedoeld in artikel 3.119a van de Wet IB 2001.
5. Naar het oordeel van de rechtbank kwalificeert het nieuwbouwdeel van de lening in 2019 als eigenwoningschuld als bedoeld in artikel 3.119a van de Wet IB 2001. Dat betekent dat belanghebbende recht heeft op een hogere aftrek van kosten met betrekking tot de eigen woning. De aanslag IB/PVV 2019 en de belastingrentebeschikking moeten daarom worden verminderd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
(Negatieve) inkomsten uit eigen woning
6. Artikel 3:120 Wet IB 2001 bepaalt dat de aftrekbare kosten met betrekking tot de eigen woning bestaan uit onder meer het gezamenlijke bedrag van de renten van schulden die behoren tot de eigenwoningschuld (aftrekbare rente) en de kosten van geldleningen die behoren tot de eigenwoningschuld (aftrekbare financieringskosten).
6.1.
In artikel 3.119a, eerste lid, van de Wet IB 2001 (wettekst 2019) wordt onder eigenwoningschuld verstaan het gezamenlijke bedrag van de schulden van de belastingplichtige:
die zijn aangegaan in verband met een eigen woning;
ter zake waarvan een contractuele verplichting geldt tot het gedurende de looptijd ten minste annuïtair en in ten hoogste 360 maanden volledig aflossen overeenkomstig artikel 3.119c;
ter zake waarvan aan de verplichting tot aflossing wordt voldaan (aflossingseis), en
ter zake waarvan, ingeval artikel 3.119g van toepassing is, aan de verplichting tot informatieverstrekking, bedoeld in dat artikel, wordt voldaan.
6.2.
Partijen hebben het geschil beperkt, in die zin dat de vraag voorligt of ter zake van het nieuwbouwdeel van de lening in 2019 een contractuele aflossingsverplichting bestond als bedoeld in artikel 3.119a, eerste lid, onderdeel b, van de Wet IB 2001. Indien het antwoord van de rechtbank op deze vraag bevestigend luidt, dan is tussen partijen niet in geschil dat ook het nieuwbouwdeel van de lening in 2019 kwalificeert als eigenwoningschuld en de rente en financieringskosten met betrekking tot de hypothecaire geldlening volledig voor aftrek in aanmerking komen.
6.3.
De inspecteur stelt dat in 2019 geen contractuele aflossingsverplichting als bedoeld in artikel 3.119a, eerste lid, onderdeel b, van de Wet IB 2001 bestond omdat partijen bij de hypothecaire geldleningsovereenkomst bij het aangaan van die overeenkomst al de bedoeling hadden dat in 2019 geen kapitaal over het nieuwbouwdeel van de lening zou worden afgelost. Dit blijkt volgens de inspecteur onder meer uit de nieuwe aflossingstabel, de e-mailberichten van 13 september 2019 (zie 2.3) en 15 oktober 2021 (zie 2.6), en zijn persoonlijke- en professionele ervaring met vergelijkbare hypothecaire geldleningsovereenkomsten.
6.4.
Belanghebbende stelt dat in 2019 sprake was van een contractuele aflossingsverplichting als bedoeld in artikel 3.119a, eerste lid, onderdeel b, van de Wet IB 2001. Uit de hypotheekakte (zie 2.2) en de bijbehorende aflossingstabellen blijkt volgens belanghebbende dat zij – in weerwil van haar veronderstelling bij het aangaan van de hypotheekovereenkomst – vanaf het begin van de geldleningsovereenkomst verplicht was om over beide leningdelen rente te betalen en kapitaal af te lossen en dat bij het aangaan van de hypothecaire geldleningsovereenkomst niet op enigerlei wijze in uitstel voor het aflossen van kapitaal is voorzien.
6.5.
De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat in de hypotheekakte (zie 2.2) is opgenomen dat belanghebbende verplicht is om de volledige lening van € 219.000 in driehonderd maandelijkse termijnen van € 995,72 af te lossen. Er bestaat als uitgangspunt dus een contractuele aflossingsverplichting als bedoeld in artikel 3.119a, eerste lid, onderdeel b, van de Wet IB 2001. Het dossier bevat naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanwijzingen dat belanghebbende en de hypotheekverstrekker bij het aangaan van de hypothecaire geldleningsovereenkomst een andere bedoeling hebben gehad of dat een betalingsuitstelregeling onderdeel uitmaakte van de overeenkomst. Integendeel, uit het e-mailbericht van 16 september 2019 blijkt dat de veronderstelling van belanghebbende dat zij in het begin minder kapitaal zou aflossen berustte op een miscommunicatie. Daarnaast heeft belanghebbende geloofwaardig verklaard dat zij pas enige tijd na het sluiten van de geldleningsovereenkomst, vanwege haar financiële situatie op dat moment, uitstel van aflossing van kapitaal over het nieuwbouwgedeelte van de lening bij de hypotheekverstrekker heeft aangevraagd en gekregen.
6.6.
Het voorgaande oordeel leidt – gelet op het overwogene in 6.2 – tot de conclusie dat (ook) het nieuwbouwdeel van de lening in 2019 kwalificeert als eigenwoningschuld en de rente en financieringskosten met betrekking tot de hypothecaire geldlening volledig voor aftrek in aanmerking komen. Voor dat geval is tussen partijen niet in geschil dat de negatieve inkomsten uit eigen woning – conform het nadere standpunt van de inspecteur – € 7.974,97 [1] bedragen. Het belastbaar inkomen uit werk en woning moet daarom worden verminderd tot € 48.583. De beschikking belastingrente dient dienovereenkomst te worden verminderd.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. Dit betekent dat de aanslag IB/PVV wordt verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 48.583. De belastingrentebeschikking wordt dienovereenkomstig verminderd.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht aan haar vergoeden. Belanghebbende heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag IB/PVV 2019 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 48.583 en vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 49 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 29 maart 2023 door mr. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [2]

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.€ 0 (eigenwoningforfait) -/- € 5.045,57 (financieringskosten) -/- € 414 (rente over bouwkaveldeel lening) -/- € 2.515,40 (rente over nieuwbouwdeel lening).
2.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.