ECLI:NL:RBZWB:2023:1951

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
24 maart 2023
Zaaknummer
AWB- 21_5706
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV inzake WIA-uitkering en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de WIA-uitkering. Eiser had in eerste instantie een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontvangen, maar het UWV had deze uitkering in een eerder besluit ongewijzigd voortgezet naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, wat leidde tot een tweede besluit van het UWV waarin de uitkering per 2 april 2020 werd toegekend op basis van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid.

Eiser heeft de rechtbank verzocht om vergoeding van kosten die hij heeft gemaakt voor een deskundigenonderzoek, alsook om een hogere vergoeding voor proceskosten. Het UWV heeft echter aangegeven dat de zaak niet complex was en dat de standaard wegingsfactor voor proceskosten van toepassing moest zijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat het UWV met het tweede besluit volledig aan het bezwaar van eiser tegemoet is gekomen, waardoor eiser geen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep tegen het eerste besluit. De rechtbank heeft beide beroepen niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank heeft het UWV veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 4.460,95, en heeft het UWV opgedragen het griffierecht van € 49,00 aan eiser te vergoeden. Het verzoek van eiser om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn is afgewezen, omdat de redelijke termijn niet was overschreden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5706 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 maart 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. E. Türk,
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 18 december 2020 (primaire besluit) heeft het UWV eisers uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ongewijzigd voortgezet naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%.
In het besluit van 18 november 2021 (bestreden besluit I) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft bij besluit van 7 december 2022 een nieuw besluit genomen (bestreden besluit II). Daarbij heeft het UWV meegedeeld dat bestreden besluit I wordt gewijzigd in die zin dat de WIA-uitkering van eiser per 2 april 2020 wordt toegekend naar een volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid en dat aan eiser per die datum een IVA-uitkering wordt toegekend.
Bij brief van 16 januari 2023 heeft eiser gesteld dat bestreden besluit II pas tot stand is gekomen nadat eiser een deskundigenonderzoek heeft laten verrichten waarvoor hij € 3.623,95 moest betalen. Eiser verzoekt de rechtbank het UWV die kosten te laten vergoeden. Ook heeft eiser aangegeven dat bij het bepalen van de te vergoeden proceskosten voor rechtsbijstand de zwaarte zijns inziens rechtvaardigt dat niet 1 maar 1,5 punt als wegingsfactor wordt aangehouden, evenals vergoeding van kosten (extra punten) wegens de inbreng van het deskundigenrapport en aanvullende gronden. Ten slotte heeft eiser verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
In reactie heeft het UWV bij brief van 25 januari 2023 aangegeven akkoord te zijn met een veroordeling in de proceskosten, maar dat het niet gaat om een complexe zaak en er geen bovenmatige proceshandelingen zijn verricht, zodat vergoeding van proceskosten met een wegingsfactor 1,0 van toepassing moet zijn. Omdat er voor het deskundigenrapport een afzonderlijke proceskostenvergoeding is, kan dat volgens het UWV op de complexiteit van de zaak geen invloed hebben. Het UWV is bereid de kosten van de ingeschakelde deskundigen te vergoeden, maar kan op de gevorderde kosten niet inhoudelijk reageren omdat uit de stukken van de deskundige geen urenspecificatie blijkt. Ten slotte heeft het UWV onder verwijzing naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 11 januari 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:91) gesteld dat voor een vergoeding van schade wegens schending van de redelijke termijn geen plaats is nu het tegemoetkomend besluit is bekendgemaakt op 7 december 2022, gelegen binnen de termijn van 2 jaar.
Partijen hebben de rechtbank desgevraagd laten weten dat zij een zitting niet nodig vinden en op de mondelinge behandeling ter zitting op 2 februari 2023 is niemand verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek op die dag gesloten. De termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.

Overwegingen

1. Bestreden besluit II is in de plaats getreden van bestreden besluit I. Niet is gebleken dat eiser nog enig belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep tegen bestreden besluit I. Het beroep tegen bestreden besluit I is niet-ontvankelijk. Het beroep heeft op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb mede betrekking op bestreden besluit II.
2. Naar het oordeel van de rechtbank is het UWV met bestreden besluit II volledig aan het bezwaar van eiser tegemoet gekomen. Dit brengt mee dat eiser evenmin belang heeft bij een beoordeling van het beroep tegen bestreden besluit II. De rechtbank zal daarom ook het beroep tegen bestreden besluit II niet-ontvankelijk verklaren.
Nu het UWV een gewijzigd besluit (bestreden besluit II) heeft genomen, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.
Omdat naar het oordeel van de rechtbank het UWV met bestreden besluit II volledig aan eiser is tegemoetgekomen ziet de rechtbank ook aanleiding het UWV te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,00 en een wegingsfactor 1).
Het standpunt van eiser dat de zaak zodanig complex is dat niet voor een wegingsfactor 1, maar voor 1,5 zou moeten worden gekozen, volgt de rechtbank niet. De gronden van beroep zijn ingediend op 20 januari 2022 en aangevuld op 15 augustus 2022. Daarbij is een deskundigenrapport van 28 juli 2022 van [naam bedrijf] overgelegd naar aanleiding van een onderzoek door psychiater [naam psychiater] en verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] of complexere werkzaamheden voor eisers rechtsbijstand is de rechtbank niet gebleken, zodat de rechtbank de wegingsfactor van 1 juist acht.
Ook de kosten van het rapport van de door eiser ingeschakelde medisch adviseurs van [naam bedrijf] van 28 juli 2022 komen in aanmerking voor vergoeding. Gelet op artikel 2, eerste lid, onder b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht en het Besluit tarieven in strafzaken 2003 komt eiser voor dat rapport een forfaitaire vergoeding toe, rekening houdend met een uurtarief in de eerste helft van 2022 van € 136,19. Hoewel uit de declaratie niet blijkt hoeveel uren er besteed zijn aan de opdracht, acht de rechtbank het gedeclareerde bedrag redelijk en niet dusdanig hoog dat aangenomen zou moeten worden dat het maximaal aantal uren of het maximale uurtarief is overschreden. De rechtbank ziet daarom aanleiding om het UWV te veroordelen tot een vergoeding van de gevorderde kosten ten bedrage van € 3.623,95. In totaal bedraagt de proceskostenveroordeling daarmee € 4.460,95.
Voor de vraag of de redelijke termijn is geschonden, wordt een termijn van twee jaar aangehouden. Die termijn is gestart op de datum van ontvangst van het bezwaarschrift door het UWV op 18 januari 2021 en geëindigd op 7 december 2022, toen het tegemoetkomend besluit aan eiser is bekendgemaakt (zie CRVB 11 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:91). Nu de redelijke termijn van 2 jaar niet is overschreden, wordt het verzoek om schadevergoeding wegens immateriële schade afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen zowel bestreden besluit I als tegen bestreden besluit II niet-ontvankelijk:
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 4.460,95;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 49,00 aan eiser te vergoeden;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 23 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.