RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
zaaknummers: BRE 21/2905 WABOA en BRE 22/1514 GEMWT
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 maart 2023 in de zaak tussen
[eiser], uit [woonplaats], eiser
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder
(gemachtigde: mr. A.J. Brakxhoven)
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam B.V.] uit [plaatsnaam B.V.] ([naam B.V.]),
(gemachtigde: mr. B. Bollen).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het verlenen van een vergunning of nadere toestemming aan [naam B.V.] voor het bouwen van een erfafscheiding van 2,4 meter hoog bij een woning op het adres [adres] te [plaatsnaam B.V.] en het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek aan het college om handhavend op te treden tegen deze erfafscheiding.
1.1Het college heeft op de aanvraag van [naam B.V.] met het besluit van 26 juni 2020 vergunning verleend. Met het bestreden besluit van 1 juni 2021 heeft het college het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard wegens het te laat indienen van het bezwaarschrift.
1.2Op 6 juli 2021 heeft eiser een verzoek om handhaving ingediend onder meer wegens het bouwen van een te hoge erfafscheiding. Op 1 oktober 2021 heeft het college dit verzoek om handhaving afgewezen. Met het bestreden besluit van 1 juni 2021 heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de afwijzing van het verzoek om handhaving in stand gelaten.
1.3Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift. [naam B.V.] heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.4De rechtbank heeft het beroep op 7 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door mr. M. Embregts, de gemachtigde van het college, [naam gemachtigde college] en [aanwezige] voor [naam B.V.] en de gemachtigde van [naam B.V.].
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of eiser terecht niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar tegen de omgevingsvergunning en nadere toestemmingen voor de erfafscheiding. Ook beoordeelt de rechtbank of het college op goede gronden eisers verzoek om handhaving heeft afgewezen. Het gaat daarbij alleen nog om het verzoek om handhaving voor wat betreft de perceelafscheiding. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
21 2905
Heeft het college het bezwaar tegen de omgevingsvergunning terecht niet-ontvankelijk verklaard?
4. [naam B.V.] heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor het vergroten van de woning. In de bouwtekeningen bij aanvraag is een erfafscheiding opgenomen met een hoogte van 2 meter. Op 26 juni 2020 verleent het college de gevraagde vergunning.
4.1Op 16 juli 2020 dient [naam B.V.] nadere gegevens in, te weten de statische berekening, een constructietekening en bestektekeningen. Op 27 juli 2020 verleent het college nadere toestemming op basis van deze stukken. Bij de stukken zit een bestektekening waarop is aangegeven dat de erfafscheiding 2,4 meter hoog wordt.
4.2Op 14 oktober en 15 en 23 december 2020 dient [naam B.V.] diverse documenten in. Op 4 januari 2021 verleent het college ook voor dit verzoek nadere toestemming.
4.3Op 15 februari 2021 constateert eiser dat een perceelafscheiding van 2,4 meter hoog wordt gebouwd. Op 16 of 17 februari 2021 ontvang hij een mail van het college met daarin een tekening met daarop een schutting met een hoogte van 2,4 meter.
4.4Het college stelt dat de nadere toestemmingen van 27 juli 2020 en 4 januari 2021 moeten worden beschouwd als besluiten waarbij een omgevingsvergunning is verleend voor een erfafscheiding van 2,4 meter hoog.
4.5Op 4 maart 2021 dient eiser bezwaar in tegen de vergunning van 26 juni 2020 en de nadere toestemmingen. Dit bezwaar is volgens het college te laat ingediend, omdat eiser niet binnen twee weken nadat hij te weten is gekomen dat een vergunning is verleend (dus uiterlijk op 3 maart 2021), bezwaar heeft ingediend. Het bezwaar is daarom volgens het college niet-ontvankelijk.
Heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor de plaatsing van een erfafscheiding met een hoogte van 2,4 meter?
5. De rechtbank stelt voorop dat voor de plaatsing van een erfafscheiding hoger dan
2 meter een omgevingsvergunning vereist is.
5.1Voordat de rechtbank toekomt aan de vraag of eiser te laat was met het indienen van zijn bezwaar, dient de rechtbank eerst de vraag te beantwoorden of het college een omgevingsvergunning heeft verleend voor een erfafscheiding van 2,4 meter hoog.
5.2In eerste instantie heeft het college de nadere toestemmingen niet aangemerkt als besluiten. Er is geen bezwaarclausule onder geplaatst. Later heeft het college aan eiser aangegeven dat op basis van deze nadere toestemmingen de oorspronkelijke vergunning is gewijzigd, in die zin dat de erfafscheiding 2,4 meter hoog mag worden in plaats van
2 meter.
5.3De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een besluit. De nadere toestemming is gegeven op basis van artikel 2.7 van de Regeling omgevingsrecht. Een dergelijke nadere toestemming dient alleen om te toetsen of de constructie voldoet aan het Bouwbesluit. De mededeling dat tegen de constructie geen bezwaar bestaat, is geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omdat het niet op rechtsgevolg is gericht. Dat er mag worden gebouwd volgt uit het besluit van 26 juni 2020 waarbij het college de omgevingsvergunningheeft verleend. De ‘goedkeuring’ van de constructie heeft een feitelijk gevolg, namelijk dat mag worden begonnen met de bouw en derhalve gebruik mag worden gemaakt van de verleende omgevingsvergunning.Een nadere toestemming kan niet het gevolg hebben dat het bouwplan inhoudelijk wordt gewijzigd.
Dat het hier om een nadere toestemming gaat en niet om een nieuwe vergunning blijkt ook uit het feit dat de nadere toestemming hetzelfde registratienummer kent als de oorspronkelijke bouwvergunning en dat hierin niet over de erfafscheiding wordt gesproken.
5.4Dat betekent dat de nadere toestemmingen van 27 juli 2020 en 4 januari 2021 geen besluiten zijn. Er is daarom geen bezwaar mogelijk is tegen deze nadere toestemmingen.
Dit leidt tot de conclusie dat het college eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn bezwaar, maar op een andere grondslag dan waar het college vanuit ging.
Omdat de conclusie hetzelfde blijft, zal de rechtbank met toepassing van artikel 6:22 van de Awb gegrondverklaring van het beroep tegen het besluit van 1 juni 2021 en vernietiging van dit besluit achterwege laten.
22 1514