ECLI:NL:RBZWB:2023:1791

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 maart 2023
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
BRE-22-4929
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure tegen invorderingsambtenaar

Op 17 maart 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een belanghebbende en de invorderingsambtenaar van de gemeente Tilburg. De zaak betreft een dwangbevel dat op 7 juni 2022 aan de belanghebbende was opgelegd in verband met een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen dit dwangbevel en verzocht om vernietiging van de invorderingskosten. De invorderingsambtenaar heeft het bezwaar op 15 september 2022 gegrond verklaard en de invorderingskosten ingetrokken, maar de belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld.

De invorderingsambtenaar heeft in zijn reactie op het beroepschrift aangegeven dat het beroep niet duidelijk is, aangezien het bezwaar gegrond was verklaard. Hij vermoedt dat het beroep gericht is tegen het niet toekennen van proceskostenvergoeding in de bezwaarfase. De gemachtigde van de belanghebbende heeft echter aangegeven dat het beroep enkel betrekking heeft op de proceskostenvergoeding. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de invorderingsambtenaar in de proceskosten van de belanghebbende moet worden veroordeeld, omdat deze tegemoet is gekomen aan het beroep van de belanghebbende. De proceskosten zijn vastgesteld op € 418,50, en de invorderingsambtenaar is ook verplicht het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en partijen geïnformeerd over de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/4929

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 maart 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

De invorderingsambtenaar van de gemeente Tilburg, de invorderingsambtenaar,

Procesverloop

Met dagtekening 7 juni 2022 is aan belanghebbende een dwangbevel opgelegd inzake een naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer].
Hiertegen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt en verzocht om de invorderingskosten te vernietigen.
Bij uitspraak op bezwaar van 15 september 2022 heeft de invorderingsambtenaar het bezwaar gegrond verklaard en de in rekening gebrachte invorderingskosten ingetrokken.
Hiertegen heeft belanghebbende beroep ingesteld.
De invorderingsambtenaar heeft bij brief van 21 november 2022 gereageerd op het beroepschrift en geeft daarbij aan dat uit het beroepschrift niet is op te maken waar tegen het beroep is gericht, daar het bezwaar gegrond is verklaard en de naheffingsaanslag c.q. de invorderingskosten zijn vernietigd. De invorderingsambtenaar vermoedt dat het beroep is gericht tegen het niet toekennen van proceskostenvergoeding in bezwaar, maar dat niet blijkt uit het beroepschrift.
Bij brief van 21 november 2022 heeft de invorderingsambtenaar alsnog een uitspraak op bezwaar gedaan betreffende de kostenvergoeding voor de bezwaarfase.
De heffingsambtenaar is van mening dat belanghebbende geen belang meer heeft met de procedure en verzoekt het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Als de rechtbank echter van mening is dat het beroep ontvankelijk is, meent de invorderingsambtenaar dat kan worden volstaan met een proceskostenvergoeding met een wegingsfactor ‘zeer licht’.
De gemachtigde heeft bij brief van 8 december 2022 te kennen gegeven dat in het beroepschrift niet de juiste gronden zijn aangevoerd en dat het beroep enkel ziet op het niet toekennen van een proceskostenvergoeding in de bezwaarfase. De gemachtigde kan zich niet verenigen met de beslissing van de verweerder, omdat er geen punt is toegekend voor het indienen van een beroepschrift. Belanghebbende bepleit een wegingsfactor ‘licht’.. Daarbij wordt verwezen naar de richtsnoeren die verschillende gerechtshoven hanteren.

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is de invorderingsambtenaar tegemoet gekomen aan het beroep van belanghebbende.
Het beroep is in zoverre kennelijk gegrond.
De rechtbank ziet aanleiding om de invorderingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende. De beoordeling beperkt zich gelet op het voorgaande enkel tot de proceskostenvergoeding voor de beroepsfase.
De rechtbank veroordeelt de invorderingsambtenaar in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837 met een wegingsfactor 0,5).
De gemachtigde heeft verzocht om zijn brief van 8 december 2022 aan te merken als conclusie van repliek. De rechtbank wijst dit verzoek af nu belanghebbende niet in de gelegenheid is gesteld om te repliceren, en de brief van 8 december 2022 derhalve niet als zodanig wordt aangemerkt door de rechtbank.
De rechtbank wijst erop dat de invorderingsambtenaar op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. Belanghebbende zal zich hiervoor dan ook tot de invorderingsambtenaar moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de invorderingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 418,50;
- draagt de invorderingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 50 aan belanghebbende te vergoeden
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 17 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. De werking van deze uitspraak wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van verzet is verstreken of, indien verzet wordt ingesteld, op dat verzet is beslist.