ECLI:NL:RBZWB:2023:1784

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 maart 2023
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
21/5213, 21/5212 en 21/5597
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van naheffingsaanslagen parkeerbelasting door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 maart 2023, worden de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Breda beoordeeld. De heffingsambtenaar had aan belanghebbende naheffingsaanslagen in de parkeerbelasting opgelegd, welke door belanghebbende werden betwist. De rechtbank constateert dat de heffingsambtenaar de bezwaren van belanghebbende ongegrond heeft verklaard en de naheffingsaanslagen heeft gehandhaafd. De rechtbank heeft besloten geen zitting te houden, omdat partijen daarmee instemden.

De rechtbank beoordeelt de drie beroepen afzonderlijk. In het eerste beroep (zaaknummer 21/5213) stelt belanghebbende dat hij op 17 juni 2021 zijn auto had geparkeerd, maar niet heeft kunnen betalen vanwege een dringende situatie. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake was van overmacht. In het tweede beroep (zaaknummer 21/5212) betwist belanghebbende dat hij op 28 juni 2021 op de hoogte was van de betaalplicht. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs heeft geleverd dat er betaalautomaten in de buurt waren. In het derde beroep (zaaknummer 21/5597) erkent de heffingsambtenaar dat de naheffingsaanslag vernietigd kan worden, omdat belanghebbende per abuis een ander kenteken had opgegeven. De rechtbank volgt deze conclusie en vernietigt de naheffingsaanslag.

De rechtbank concludeert dat de beroepen met zaaknummers 21/5213 en 21/5212 ongegrond zijn, terwijl het beroep met zaaknummer 21/5597 gegrond is. De heffingsambtenaar wordt veroordeeld tot betaling van proceskosten aan belanghebbende en moet het griffierecht vergoeden. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 21/5213, 21/5212 en 21/5597

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 maart 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende]uit [plaats 1], belanghebbende
(gemachtigde: [gemachtigde] ([gemachtigde])),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van 29 november 2021 en 14 december 2021.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende naheffingsaanslagen in de parkeerbelasting opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de naheffingsaanslagen gehandhaafd.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op de beroepen gereageerd met verweerschriften.
1.4.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaken niet behandeld op een zitting.

Feiten

2.1.
Op 17 juni 2021 stond de auto (een [automerk]) van belanghebbende geparkeerd op de [locatie 1] te [plaats 2]. Voor dit parkeren heeft belanghebbende geen parkeerbelasting voldaan. De heffingsambtenaar heeft hem een naheffingsaanslag opgelegd tot een bedrag van € 66,- (inclusief kosten).
2.2.
Op 28 juni 2021 stond de auto van belanghebbende geparkeerd op de [locatie 2] te [plaats 2]. Voor dit parkeren heeft hij geen parkeerbelasting voldaan. De heffingsambtenaar heeft belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd tot een bedrag van € 66,22 (inclusief kosten).
2.3.
Op 15 juli 2021 stond de auto van belanghebbende geparkeerd op de [straat] te [plaats 2]. Voor dit parkeren heeft hij tot een bedrag van € 2,91 parkeerbelasting voldaan. De heffingsambtenaar heeft belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd tot een bedrag van € 66,80 (inclusief kosten) omdat voor de [automerk] geen parkeerbelasting zou zijn voldaan.
2.4.
De gemachtigde heeft op 31 juli 2021 bezwaar gemaakt tegen de opgelegde naheffingsaanslagen en daarbij verzocht om overleggen van stukken waarna hij wenste te worden gehoord. De heffingsambtenaar heeft op het bezwaar gereageerd door het verzenden van een antwoord aan de gemachtigde, echter naar een onjuist adres, en hij heeft uitspraak gedaan zonder dat de gemachtigde was gehoord. Na het instellen van beroep heeft de heffingsambtenaar de gemachtigde alsnog telefonisch gehoord en geconcludeerd tot vernietiging van de naheffingsaanslag opgelegd voor het parkeren op 15 juli 2021.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de juistheid van de opgelegde naheffingsaanslagen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.1. 21/5213
21/5213In beroep heeft belanghebbende gesteld dat hij op 17 juni 2021 zijn auto (de [automerk]) had geparkeerd, naar de betaalautomaat is gelopen waar een lange rij stond, een dringend telefoontje heeft ontvangen en dringend weg moest en daardoor niet heeft betaald. De heffingsambtenaar heeft gesteld dat na waarneming van het geparkeerd staan, een periode van 10 minuten mag verstrijken voordat aangenomen wordt dat een parkeerder niet aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank niet aannemelijk dat er sprake was van overmacht op grond waarvan de heffingsambtenaar niet over had mogen gaan tot het opleggen van de naheffingsaanslag.
3.2. 21/5212
21/5212In beroep heeft belanghebbende gesteld dat hij op 28 juni 2021 zijn auto (de [automerk]) had geparkeerd en dat hij geen borden heeft gezien dat er sprake zou zijn van betaald parkeren. De heffingsambtenaar heeft een plattegrond overgelegd waaruit blijkt dat vlakbij het parkeervak waarop belanghebbende zijn auto had geparkeerd betaalautomaten staan en daarnaast heeft hij gewezen op de bebording aan het begin van de straat. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank niet aannemelijk dat er sprake was van een situatie op grond waarvan de heffingsambtenaar niet over had mogen gaan tot het opleggen van de naheffingsaanslag.
3.3. 21/5597
21/5597In beroep heeft belanghebbende gesteld dat hij op 15 juli 2021 wel parkeerbelasting heeft betaald maar per abuis met aanduiding van het kenteken van een andere auto (dan de [automerk]) in zijn parkeerapp. De heffingsambtenaar heeft bevestigd dat de naheffingsaanslag vernietigd kan worden maar dat het opleggen van de naheffingsaanslag niet is te wijten aan de heffingsambtenaar nu belanghebbende zelf een fout heeft gemaakt. De rechtbank zal de heffingsambtenaar volgen voor wat betreft de vernietiging van de naheffingsaanslag.
3.4.
De bestreden besluiten zijn genomen zonder dat belanghebbende, ondanks zijn verzoek, is gehoord en daarmee heeft de heffingsambtenaar gehandeld in strijd met de wet. De rechtbank kan aan dit gebrek voorbijgaan met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. Het is niet aannemelijk dat de belanghebbende door schending van de hoorplicht is benadeeld. Belanghebbende is namelijk alsnog gehoord door de heffingsambtenaar en in de beroepsfase heeft hij de feiten en omstandigheden voldoende naar voren kunnen brengen. Daarom passeert de rechtbank het gebrek.

Conclusie en gevolgen

4.1.
De beroepen met zaaknummers 21/5213 en 21/5212 zijn ongegrond. Dat betekent dat deze naheffingsaanslagen in stand blijven. Het beroep met zaaknummer 21/5597 is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom die naheffingsaanslag parkeerbelasting en de uitspraak op bezwaar van 14 december 2021.
4.2.
Vanwege de toepassing van artikel 6:22 van de Awb ziet de rechtbank aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 837 omdat de gemachtigde van belanghebbende twee samenhangende beroepschriften heeft ingediend in de zaken met kenmerken 21/5213 en 21/5212 en een afzonderlijk beroepschrift in de zaak met kenmerk 21/5597; voor alle drie de zaken geldt een wegingsfactor 0,5. De vernietiging van de naheffingsaanslag in de zaak 21/5597 vloeit niet voort uit enige onrechtmatigheid van de heffingsambtenaar zodat voor vergoeding van de kosten voor het maken van bezwaar geen aanleiding is.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen met zaaknummers 21/5213 en 21/5212 ongegrond;
- verklaart het beroep met zaaknummer 21/5597 gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar inzake het parkeren op 15 juli 2021 (zaak 21/5597);
- vernietigt de naheffingsaanslag voor het parkeren op 15 juli 2021 (zaak 21/5597);
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 147,- aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 837,- aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. van Beijsterveldt, griffier op 31 maart 2023, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.