ECLI:NL:RBZWB:2023:1782

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 maart 2023
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
22/165
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag parkeerbelasting en de verplichtingen van de belastingplichtige

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Schouwen-Duiveland, die op 7 december 2021 een naheffingsaanslag parkeerbelasting had opgelegd. De naheffingsaanslag was opgelegd op 27 oktober 2021, omdat belanghebbende geen parkeerbelasting had voldaan voor het parkeren van zijn auto aan de Ring in [plaats]. De rechtbank heeft het beroep op 28 februari 2023 behandeld, waarbij belanghebbende niet aanwezig was.

De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd. Belanghebbende had aangevoerd dat hij een redelijke tijd moest worden gegund om de parkeerbelasting te voldoen, omdat hij eerst een brief had gepost voordat hij de parkeerbelasting betaalde. De rechtbank stelt vast dat, hoewel een belastingplichtige een redelijke tijd moet krijgen om de parkeerbelasting te voldoen, deze handelingen direct na het parkeren moeten worden gestart. In dit geval heeft belanghebbende ervoor gekozen om eerst een andere handeling uit te voeren, waardoor hij niet continu bezig was met het voldoen van de parkeerbelasting.

De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en verklaart het beroep ongegrond. Belanghebbende krijgt het griffierecht niet terug en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma en openbaar gemaakt op 31 maart 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/165

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 maart 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] uit [plaats], belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Schouwen-Duiveland, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 7 december 2021.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd met aanslagnummer [aanslagnummer] (de naheffingsaanslag).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft op 2 juli 2022 gereageerd op het verweerschrift van de heffingsambtenaar.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 28 februari 2023 op zitting behandeld. Namens de heffingsambtenaar heeft hieraan deelgenomen [heffingsambtenaar]. Belanghebbende was niet aanwezig op de zitting.

Feiten

2. Aan belanghebbende is op 27 oktober 2021 om 10:17 uur een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd voor het parkeren van een personenauto met kenteken [kenteken] (hierna: de auto) aan de Ring in [plaats]. Voor het parkeren in die straat was op dat moment parkeerbelasting verschuldigd.
2.1.
Tijdens een controle op 27 oktober 2021 is geconstateerd dat belanghebbende geen parkeerbelasting had voldaan. Naar aanleiding daarvan is de naheffingsaanslag opgelegd met een bedrag aan verschuldigde belasting van € 2 en de in rekening gebrachte kosten van € 65,30.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.1.
Belanghebbende heeft ter motivering van zijn standpunt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegde het volgende aangevoerd. Nadat belanghebbende zijn auto had geparkeerd aan de Ring in [plaats] wilde hij parkeerbelasting voldoen bij de parkeerautomaat. Omdat hij op dat moment al iemand zag staan bij de parkeerautomaat heeft hij in de tussentijd een brief gepost bij een postagentschap in de schuin tegenover de parkeerautomaat gelegen winkel genaamd de ‘[naam winkel]’. Toen hij terugkwam van het posten van de brief heeft hij alsnog parkeerbelasting voldaan. Ter onderbouwing heeft belanghebbende een parkeerticket overgelegd waarop als aankomsttijd 10:18 uur staat vermeld. Belanghebbende stelt dat hem een redelijke tijd moet worden gegund om de parkeerbelasting te voldoen en dat de tijd waarin hij moest wachten op iemand anders die een parkeerticket kocht, hem niet mag worden aangerekend.
3.2.
Op grond van artikel 234, tweede lid, van de Gemeentewet kan parkeerbelasting worden voldaan door bij aanvang van het parkeren een parkeerautomaat in werking te stellen. Ingevolge artikel 6 van de Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen Schouwen-Duiveland 2021 is de belasting verschuldigd bij de aanvang van het parkeren. De rechtbank overweegt dat een redelijke uitleg van deze bepalingen met zich brengt dat aan een belastingplichtige een, afhankelijk van de omstandigheden, redelijke tijd moet worden gegund voor het verrichten van uitvoeringshandelingen tot het voldoen van parkeerbelasting, maar dat die uitvoeringshandelingen wel direct nadat de auto is geparkeerd moeten worden gestart en voortgezet.
3.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is belanghebbende, doordat hij na het parkeren ervoor heeft gekozen om eerst de brief te gaan posten, niet voortdurend bezig geweest met handelingen ter voldoening aan de verplichting om parkeerbelasting te betalen. Daarnaast heeft de heffingsambtenaar aangevoerd dat uit de verklaring van de parkeercontroleur blijkt dat tijdens het uitschrijven van de naheffingsaanslag niemand bij de parkeerautomaat aanwezig was. Daarbij acht de rechtbank van belang dat vanuit de plaats waar de auto geparkeerd stond de parkeercontroleur zicht had op de parkeerautomaat. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht aan belanghebbende is opgelegd.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. van Beijsterveldt, griffier, op 31 maart 2023 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak.