ECLI:NL:RBZWB:2023:174

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
13 januari 2023
Zaaknummer
BRE 22_4242
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid bezwaar inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen; dwangsom afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de belastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2020, welke op 29 mei 2021 was opgelegd. Het bezwaar werd door de inspecteur op 13 september 2022 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet tijdig was ingediend. De belanghebbende stelde de inspecteur in gebreke wegens het uitblijven van een uitspraak op bezwaar en heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen.

De rechtbank oordeelde dat, omdat er in de beroepsfase alsnog uitspraak op bezwaar was gedaan, het belang aan het beroep tegen het niet tijdig beslissen ontbrak. Het beroep werd daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank beoordeelde vervolgens de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar en concludeerde dat de inspecteur terecht had geoordeeld dat het bezwaar niet tijdig was ingediend. De belanghebbende had het bezwaarschrift op 28 december 2021 verzonden, terwijl de termijn op 29 juni 2021 was verstreken. De rechtbank oordeelde dat de veronderstelling van de belanghebbende dat eerdere massaal bezwaarprocedures ook voor 2020 golden, geen rechtvaardiging bood voor de termijnoverschrijding.

Daarnaast werd het beroep tegen de ambtshalve beslissing van de inspecteur ook niet-ontvankelijk verklaard, omdat eerst bezwaar gemaakt moest worden voordat beroep kon worden ingesteld. Het verzoek om een dwangsom werd afgewezen, omdat er geen dwangsom verschuldigd was bij een kennelijk niet-ontvankelijk bezwaar. De rechtbank droeg de inspecteur op om het beroepschrift in behandeling te nemen als een bezwaarschrift tegen de ambtshalve beslissing. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/4242

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 januari 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [woonplaats] , belanghebbende

en

De inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Procesverloop

De inspecteur heeft met dagtekening 29 mei 2021 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2020, met aanslagnummer [aanslagnummer] H.06.01, aan belanghebbende opgelegd.
Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Door het uitblijven van een uitspraak op bezwaar heeft belanghebbende de inspecteur in gebreke gesteld. Omdat geen uitspraak op bezwaar volgde, heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen.
In de uitspraak op bezwaar van 13 september 2022 heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.

Overwegingen

Niet tijdig beslissing op bezwaar
Omdat in de beroepsfase alsnog uitspraak op bezwaar is gedaan, ontvalt het belang aan het door belanghebbende ingestelde beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar in zoverre. De rechtbank verklaart het beroep voor zover het is gericht tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
Uitspraak op bezwaar
Omdat het beroep kennelijk ongegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De rechtbank legt hierna uit waarom het beroep kennelijk ongegrond is.
De inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaar niet tijdig was ingediend. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van zes weken. Deze termijn begint op grond van artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen op de dag na de dagtekening van het aanslagbiljet of van de voor bezwaar vatbare beschikking. Een bezwaarschrift is op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. Wanneer het bezwaarschrift (aangetekend of niet-aangetekend) met de post wordt verstuurd, is het bij ontvangst na het einde van de termijn op grond van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb onder voorwaarden ook tijdig ingediend. Die voorwaarden zijn dat het bezwaarschrift voor het einde van de termijn op de post is gedaan én het niet later dan een week na afloop van de termijn bij de inspecteur is ontvangen. Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, kan het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is anders als het niet of niet tijdig indienen van het bezwaarschrift verontschuldigbaar is. Dan laat het bestuursorgaan op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege.
Vast staat dat de dagtekening van de aanslag 29 mei 2021 is. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de verzending ervan later dan die datum heeft plaatsgevonden.
Belanghebbende heeft het bezwaarschrift, met dagtekening 27 december 2021, per e-mail en per post op 28 december 2021 verzonden aan de inspecteur. Op 29 december 2021 is het bezwaarschrift per post bij de inspecteur ontvangen.
Het bezwaarschrift is dus niet tijdig ingediend.
Belanghebbende heeft aangegeven dat hij er van uitging dat, nu voor 2019 is aangesloten bij de massaal bezwaarprocedure, dit geldt voor alle jaren waarin exact dezelfde situatie speelt, dus ook voor 2020. Door het “kerstarrest box 3” heeft belanghebbende alsnog voor de zekerheid schriftelijk bezwaar gemaakt.
Naar het oordeel van de rechtbank is dit geen verontschuldiging van het verzuim. Artikel 6:11 van de Awb ziet op gevallen waarin de belanghebbende redelijkerwijs niet in staat was tegen een besluit tijdig een rechtsmiddel aan te wenden. Zoals uit de verklaringen van belanghebbende volgt, was belanghebbende wel in staat om binnen de wettelijke bezwaartermijn een bezwaarschrift in te dienen, maar heeft hij dat niet gedaan omdat hij in de veronderstelling was dat overige jaren automatisch meegenomen zouden worden. Dit is geen rechtvaardiging voor de termijnoverschrijding.
De inspecteur heeft dus terecht het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is daarom in zoverre kennelijk ongegrond.
Ambtshalve beslissing
Het beroepschrift bevat vooral argumenten tegen de inhoudelijke beslissing van de inspecteur, namelijk om de aanslag niet ambtshalve te verminderen.
Tegen de ambtshalve beslissing moet als uitgangspunt eerst bezwaar worden gemaakt, voordat beroep kan worden ingesteld. Dit is alleen anders indien partijen instemmen met direct beroep. De inspecteur heeft in zijn brief van 15 december 2022 aangegeven niet akkoord te gaan. Nu de inspecteur niet akkoord is gegaan, is het beroep tegen de ambtshalve beslissing kennelijk niet-ontvankelijk.
Het beroepschrift moet voor zover het betrekking heeft op de ambtshalve beslissing worden doorgezonden naar de inspecteur zodat deze het in behandeling kan nemen als een bezwaarschrift. De mededeling aan belanghebbende is hierbij gegeven. De feitelijke doorzending van het beroepschrift zal achterwege blijven, omdat de inspecteur reeds over dit beroepschrift beschikt.
Dwangsom
Voor zover belanghebbende heeft verzocht om toekenning van een dwangsom oordeelt de rechtbank als volgt.
Gelet op het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de ontvankelijkheid van het bezwaar, is volgens de rechtbank sprake van een kennelijk niet-ontvankelijk bezwaar. In dat geval kan er, op grond van artikel 4:17, zesde lid van de Awb, geen dwangsom verschuldigd zijn. Het verzoek wordt dus afgewezen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover het is gericht tegen het niet tijdig beslissing niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor zover het ziet op de uitspraak op bezwaar ongegrond;
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het ziet op de ambtshalve beslissing;
- wijst het verzoek om een dwangsom af;
- draagt de inspecteur op het beroepschrift in behandeling te nemen als een bezwaarschrift tegen de ambtshalve beslissing.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 17 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.