ECLI:NL:RBZWB:2023:1724

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
02/190993-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewoontewitwassen en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 maart 2023 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen van grote geldbedragen en het aanwezig hebben van bijna 12 kilo hennep. De verdachte, geboren in 1991, werd beschuldigd van het witwassen van contante bedragen die in totaal € 88.350,-- bedroegen, en het medeplegen van het aanwezig hebben van 11,98 kilo hennep. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte over de herkomst van het geld niet concreet en verifieerbaar was, en dat er voldoende bewijs was voor de verdenking van witwassen. De verdachte had gedurende vier jaar contante stortingen gedaan op haar bankrekening zonder een legale herkomst aan te kunnen tonen. De rechtbank achtte het gewoontewitwassen bewezen, evenals de aanwezigheid van hennep in de schuur van de verdachte. De rechtbank legde een taakstraf op van 180 uur, een geldboete van € 10.000,-- en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden op, met een proeftijd van twee jaar. Tevens werd er rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/190993-20
vonnis van de meervoudige kamer van 14 maart 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman: M. van Stratum, advocaat te ’s-Gravenhage

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 februari 2023, waarbij de officier van justitie, mr. C. Wiegant, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
- zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van contante bedragen voor een totaalbedrag van € 88.350,-- en daarvan een gewoonte heeft gemaakt
(feit 1);
- samen met een ander 11,98 kilo hennep aanwezig heeft gehad
(feit 2).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht feit 1, het gewoontewitwassen, bewezen. Verdachte heeft gedurende vier jaar contante geldbedragen gestort op haar bankrekening voor een totaalbedrag van € 88.350,-- en heeft geen concrete en verifieerbare verklaring gegeven over de herkomst van dat geld. Wanneer dit wordt bezien in combinatie met de overige onderzoeksbevindingen kan op basis van het zogeheten zes-stappen-arrest van het gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481) met voldoende mate worden uitgesloten dat de door verdachte gestorte contante geldbedragen een legale herkomst hebben.
Ook feit 2 kan worden bewezen. Verdachte en haar [echtgenoot] hadden wetenschap van de hennep in hun schuur en hadden beiden de beschikkingsmacht daarover.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging meent dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1. Niet kan worden bewezen dat de gestorte contante geldbedragen een criminele herkomst hebben. Verdachte heeft een verklaring gegeven voor de herkomst van dat geld: zij heeft geld gespaard van haar salaris sinds 2016, zij en [echtgenoot] hebben gulle giften ontvangen van hun bruiloftsgasten en het nichtje van verdachte heeft een contant geldbedrag gegeven.
Ook feit 2 kan niet worden bewezen, zodat verdachte ook daarvan moet worden vrijgesproken. Verdachte had geen wetenschap van de hennep in de schuur en had ook niet de beschikkingsmacht daarover. [echtgenoot] heeft verklaard dat hij de hennep in de schuur heeft gelegd zonder medeweten van verdachte. Verdachte heeft niets gezien of geroken de dag voor het aantreffen van de hennep door de politie.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Beoordelingskader witwassen
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder b Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, indien geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
(Vgl. HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352.)
Geen aantoonbaar gronddelict
De rechtbank stelt vast dat verdachte in de periode van 17 februari 2016 tot en met 17 juni 2020 contante geldstortingen heeft gedaan op haar bankrekening voor een totaalbedrag van € 88.350,--.
De rechtbank is van oordeel dat geen rechtstreeks verband kan worden gelegd tussen dit geldbedrag en een concreet aan te duiden misdrijf.
Vermoeden van witwassen
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat deze zaak moet worden bezien in de context van het opsporingsonderzoek Verdejo, waarin [echtgenoot], de echtgenoot van verdachte, is veroordeeld voor onder meer grootschalige drugshandel in 2018/2019.
In dat verband is het opvallend dat verdachte in de periode van 17 februari 2016 tot en met 17 juni 2020 vele contante stortingen heeft gedaan op haar eigen bankrekening, waarbij 13 biljetten zaten van € 500,-- en 113 biljetten van € 100,--. Deze biljetten zijn in het normale betalingsverkeer ongebruikelijk, omdat die niet uit een geldautomaat komen.
Dit levert naar het oordeel van de rechtbank zonder meer het vermoeden op dat het totaal gestorte bedrag van € 88.350,-- uit misdrijf afkomstig is. De rechtbank neemt hierbij ook in aanmerking dat de contante stortingen zich niet laten verklaren door het legale inkomen van verdachte en [echtgenoot].
Verklaring van verdachte over de herkomst van het geld
Verdachte heeft over de herkomst van de contante gelden – kort samengevat – verklaard dat zij sinds 2016 geld heeft gespaard van haar salaris, dat zij en [echtgenoot] veel geld hebben gekregen van familie en vrienden voor hun bruiloft en dat haar nichtje een geldbedrag contant heeft gegeven. Als haar verklaringen nader worden bekeken stelt de rechtbank echter vast dat verdachte niet consistent heeft verklaard.
Bij de Rabobank heeft zij verklaard dat de contante stortingen voor wat betreft eind 2017 betrekking hebben op haar huwelijk met [echtgenoot] in oktober 2017 (ontvangen enveloppen van de genodigden). De herkomst van de overige contante stortingen zou worden verklaard door
opgenomen bedragen bij geldautomaten afkomstig van salarisbijschrijvingen.
Bij de politie stelt verdachte haar verklaring bij en vult zij deze aan. Ook in de periode voor en na de bruiloft zijn stortingen gedaan met bruiloftsgiften. Verder heeft haar [nichtje] een contant bedrag van € 12.000,-- aan verdachte gegeven om een school te betalen. Dit bedrag is aan die school betaald van de bankrekening van verdachte. [nichtje] heeft deze transactie uitgevoerd op de laptop van verdachte.
Op zitting stelt verdachte haar verklaring opnieuw bij. De stortingen die zijn gedaan in een lange periode vóór de bruiloft, betroffen giften waarmee diensten zijn betaald. Ook na 2017 is nog bruiloftsgeld gestort. Verder zou [nichtje] geen € 12.000,-- maar € 10.000,-- contant hebben gegeven aan verdachte. Als verdachte door de rechtbank wordt geconfronteerd met het feit dat een storting van zo’n bedrag niet uit het dossier blijkt, verklaart verdachte opeens dat dit bedrag in delen op haar bankrekening is gestort.
De rechtbank overweegt verder dat verdachte weinig tot geen details geeft als zij op zitting nader wordt bevraagd over het door haar gespaarde geld en de bruiloftsgiften. Zo weet verdachte niet om welk bedragen het precies ging of wanneer zij deze bedragen heeft gekregen. Ook noemt verdachte geen namen van personen die haar het geld zouden hebben gegeven en waar en hoeveel geld door wie werd bewaard. Verdachte verklaarde namelijk dat zij niet al de ontvangen giften zelf thuis bewaarde, maar dit ondergebracht heeft bij verschillende derden.
Verdachte kan zich ook bijzonder weinig details herinneren van het geld dat zij zou hebben gekregen van haar nichtje, terwijl dit om € 10.000,-- of € 12.000,-- ging, een enorm bedrag. Verdachte weet niet precies wanneer dit bedrag aan haar is gegeven en ook de naam van de school waaraan het bedrag moest worden betaald, weet verdachte niet.
Doordat verdachte wisselend en onvoldoende gedetailleerd heeft verklaard, is de rechtbank van oordeel dat haar verklaring niet kan worden aangemerkt als een verklaring die concreet en verifieerbaar is.
Het door verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen levert dan ook onvoldoende aanknopingspunten op voor een nader onderzoek door het Openbaar Ministerie.
Conclusie
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het grootste deel van het bedrag € 88.350,--, een legale herkomst heeft en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
De rechtbank acht het echter niet onaannemelijk dat een deel van de contante stortingen wél afkomstig is van bruiloftsgiften, met name in de periode kort na de bruiloft, maar de rechtbank kan niet vaststellen om hoeveel geld dit dan zou gaan. Voor dat (relatief kleine) deel kan een legale herkomst niet worden uitgesloten. De rechtbank zal daarom bewezen achten dat verdachte grote contante geldbedragen heeft witgewassen.
Gezien de vele continu gedane geldstortingen door verdachte gedurende een periode van vier jaar acht de rechtbank het gewoontewitwassen bewezen.
Feit 2
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het aanwezig hebben van 11,98 kilo hennep. Zij overweegt daarover het volgende.
De rechtbank gaat ervan uit dat de bewoner van een woning wetenschap heeft van de daar aanwezige goederen en dat deze goederen zich ook in diens machtssfeer bevinden, tenzij er omstandigheden aannemelijk zijn geworden waaruit voortvloeit dat dit in dit geval anders is.
De partij hennep is op 17 juni 2020 door de politie aangetroffen in de schuur bij de woning waar verdachte en [echtgenoot] met hun kind woonden. [echtgenoot] heeft bij de politie verklaard dat hij de hennep in de schuur heeft gelegd en verdachte heeft op zitting verklaard dat zij toegang had tot deze schuur. Ten tijde van het aantreffen van de hennep stond de schuurdeur open en lag er kinderspeelgoed voor de openstaande deur. In de schuur lagen diverse goederen bestemd voor de tuin, zoals kussens voor de tuinset, en bij binnenkomst in de schuur was de hennep direct zichtbaar en ruikbaar. Ook bij de achterdeur van de woning was een sterke hennepgeur te ruiken. Wanneer deze feiten en omstandigheden worden bezien in combinatie met de situering van de schuur ten opzichte van de tuin en de woning, staat voor de rechtbank vast dat niet alleen [echtgenoot], maar ook verdachte wetenschap had van de hennep in de schuur en dat zij beiden de beschikkingsmacht daarover hadden.
Naast de hennep werden in de schuur ook een vacuümmachine, sealmachine, droogrekken en een weegschaal aangetroffen. Verder werd in de woning op de eettafel een geldtelmachine aangetroffen naast een laptop van verdachte. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat de partij hennep en al deze andere spullen precies de avond of nacht voor de doorzoeking door [echtgenoot] in de woning en in de schuur zijn gelegd, juist op het moment dat verdachte lag te slapen, zoals verdachte de rechtbank op zitting heeft willen laten geloven. [echtgenoot] verklaart daar ook niet over. De rechtbank acht deze verklaring van verdachte ongeloofwaardig.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1
in de periode van 17 februari 2016 tot en met 17 juni 2020 te Roosendaal en Sprundel grote contante geldbedragen voorhanden heeft gehad en heeft omgezet, terwijl zij wist dat die geldbedragen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf en zij van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt;
feit 2
op 17 juni 2020 te Roosendaal tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad 11,98 kilogram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 240 uur, een geldboete van € 10.000,-- en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om verdachte tot niet meer te veroordelen dan een geldboete, te betalen in termijnen, zo nodig in combinatie met een niet al te hoge taakstraf en een voorwaardelijke straf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich vier jaar lang schuldig gemaakt aan het gewoontewitwassen van grote geldbedragen. Het verhullen van de criminele herkomst van geld is op zich al kwalijk, maar witwassen heeft ook een ontwrichtende werking op het economisch verkeer. Door gedurende zo’n lange tijd grote contante bedragen wit te wassen, heeft verdachte gezorgd dat opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie worden onttrokken en in de bovenwereld terecht komen.
Verdachte heeft daarnaast samen met haar echtgenoot bijna 12 kilo hennep aanwezig gehad. Softdrugs zijn stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Dit is de reden dat de verstrekking van softdrugs aan banden is gelegd. Door de handelwijze van verdachte wordt dit restrictieve beleid doorkruist. Daarnaast ontstaat door de handel in grote hoeveelheden softdrugs schade en overlast voor de samenleving, doordat criminaliteit erdoor in de hand wordt gewerkt. Er gaan immers grote geldbedragen in die handel om en er worden grote winsten gemaakt, die vervolgens in het zwartgeldcircuit verdwijnen of worden witgewassen.
Bij de bepaling van de straf houdt de rechtbank rekening met de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting en met straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd. De rechtbank gaat er hierbij vanuit dat de in oktober, november en december 2017 gedane geldstortingen bruiloftsgiften waren en dus geen criminele herkomst hebben.
Gelet op de hoogte van het witgewassen geldbedrag (ruim € 80.000,--) en de aangetroffen hoeveelheid hennep (bijna 12 kilo) heeft in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meerdere maanden als uitgangspunt te gelden. De rechtbank zal in deze zaak echter anders beslissen gezien de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft een baan en draagt momenteel alleen de zorg voor haar twee minderjarige kinderen, nu haar echtgenoot voortvluchtig is. Daarnaast lijkt verdachte geen hoofdrol te hebben gespeeld bij de opslag van de partij hennep.
De rechtbank constateert verder dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn van berechting op grond artikel 6, eerste lid, van het EVRM. In beginsel dient een strafzaak te zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaar na aanvang van die redelijke termijn. In dit geval geldt als aanvangsdatum 17 juni 2020, de datum van de doorzoeking van de woning. Dit vonnis wordt gewezen op 14 maart 2023. Dit betekent dat de redelijke termijn met 9 maanden is overschreden, terwijl niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die deze overschrijding rechtvaardigen. De rechtbank zal hier dan ook in het voordeel van verdachte rekening mee houden bij het opleggen van de straf.
Alles afwegende, acht de rechtbank een taakstraf van 180 uur, te vervangen door 90 dagen hechtenis als deze niet of niet goed wordt verricht, en oplegging van een geldboete van € 10.000,-- passend en geboden. Gezien de ernst van de feiten en omdat verdachte nog altijd gehuwd is met [echtgenoot] zal de rechtbank ook een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van 3 maanden, met een proeftijd van twee jaar. Daarmee wil de rechtbank verdachte stimuleren zich niet weer bezig te houden met strafbare feiten.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de geldboete in termijnen te laten betalen door verdachte, gelet ook op de waarde van de goederen waarop conservatoir beslag ligt.

7.Het beslag

7.1
De verbeurdverklaring
De onder verdachte in beslag genomen geldautomaat (nr. 7) is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu dit voorwerp kan worden aangewend voor het plegen van soortgelijke misdrijven als de bewezenverklaarde feiten.
7.2
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de volgende voorwerpen:
- sieraden en sieradendozen (nr. 1 tot en met 6, 8 tot en met 16, 18 tot en met 23);
- sjaal (nr. 17);
- het geldbedrag van € 3.090,-- (nr. 25).
Deze voorwerpen zijn in beslag genomen onder verdachte en niet vatbaar voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer, nu er geen rechtstreeks verband kan worden gelegd tussen deze voorwerpen en het bewezen verklaarde.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 23, 24c, 33, 33a, 47, 57 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Gewoontewitwassen
feit 2:Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 180 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
90 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
betaling van een geldboete van € 10.000,--;
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
85 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Beslag
- verklaart verbeurd de geldtelmachine (nr. 7 van de beslaglijst);
- gelast de teruggave aan verdachte van de sieraden en sieradendozen (nr. 1 tot en met 6,
8 tot en met 16, 18 tot en met 23 van de beslaglijst), de sjaal (nr. 17 van de beslaglijst) en het geldbedrag van € 3.090,-- (nr. 25 van de beslaglijst).
Dit vonnis is gewezen door M. Breeman, voorzitter, R.J.H. de Brouwer en F.L. Donders, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.E.M. Hoezen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 maart 2023.