4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Beoordelingskader witwassen
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder b Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, indien geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Geen aantoonbaar gronddelict
De rechtbank stelt vast dat verdachte in de periode van 17 februari 2016 tot en met 17 juni 2020 contante geldstortingen heeft gedaan op haar bankrekening voor een totaalbedrag van € 88.350,--.
De rechtbank is van oordeel dat geen rechtstreeks verband kan worden gelegd tussen dit geldbedrag en een concreet aan te duiden misdrijf.
Vermoeden van witwassen
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat deze zaak moet worden bezien in de context van het opsporingsonderzoek Verdejo, waarin [echtgenoot], de echtgenoot van verdachte, is veroordeeld voor onder meer grootschalige drugshandel in 2018/2019.
In dat verband is het opvallend dat verdachte in de periode van 17 februari 2016 tot en met 17 juni 2020 vele contante stortingen heeft gedaan op haar eigen bankrekening, waarbij 13 biljetten zaten van € 500,-- en 113 biljetten van € 100,--. Deze biljetten zijn in het normale betalingsverkeer ongebruikelijk, omdat die niet uit een geldautomaat komen.
Dit levert naar het oordeel van de rechtbank zonder meer het vermoeden op dat het totaal gestorte bedrag van € 88.350,-- uit misdrijf afkomstig is. De rechtbank neemt hierbij ook in aanmerking dat de contante stortingen zich niet laten verklaren door het legale inkomen van verdachte en [echtgenoot].
Verklaring van verdachte over de herkomst van het geld
Verdachte heeft over de herkomst van de contante gelden – kort samengevat – verklaard dat zij sinds 2016 geld heeft gespaard van haar salaris, dat zij en [echtgenoot] veel geld hebben gekregen van familie en vrienden voor hun bruiloft en dat haar nichtje een geldbedrag contant heeft gegeven. Als haar verklaringen nader worden bekeken stelt de rechtbank echter vast dat verdachte niet consistent heeft verklaard.
Bij de Rabobank heeft zij verklaard dat de contante stortingen voor wat betreft eind 2017 betrekking hebben op haar huwelijk met [echtgenoot] in oktober 2017 (ontvangen enveloppen van de genodigden). De herkomst van de overige contante stortingen zou worden verklaard door
opgenomen bedragen bij geldautomaten afkomstig van salarisbijschrijvingen.
Bij de politie stelt verdachte haar verklaring bij en vult zij deze aan. Ook in de periode voor en na de bruiloft zijn stortingen gedaan met bruiloftsgiften. Verder heeft haar [nichtje] een contant bedrag van € 12.000,-- aan verdachte gegeven om een school te betalen. Dit bedrag is aan die school betaald van de bankrekening van verdachte. [nichtje] heeft deze transactie uitgevoerd op de laptop van verdachte.
Op zitting stelt verdachte haar verklaring opnieuw bij. De stortingen die zijn gedaan in een lange periode vóór de bruiloft, betroffen giften waarmee diensten zijn betaald. Ook na 2017 is nog bruiloftsgeld gestort. Verder zou [nichtje] geen € 12.000,-- maar € 10.000,-- contant hebben gegeven aan verdachte. Als verdachte door de rechtbank wordt geconfronteerd met het feit dat een storting van zo’n bedrag niet uit het dossier blijkt, verklaart verdachte opeens dat dit bedrag in delen op haar bankrekening is gestort.
De rechtbank overweegt verder dat verdachte weinig tot geen details geeft als zij op zitting nader wordt bevraagd over het door haar gespaarde geld en de bruiloftsgiften. Zo weet verdachte niet om welk bedragen het precies ging of wanneer zij deze bedragen heeft gekregen. Ook noemt verdachte geen namen van personen die haar het geld zouden hebben gegeven en waar en hoeveel geld door wie werd bewaard. Verdachte verklaarde namelijk dat zij niet al de ontvangen giften zelf thuis bewaarde, maar dit ondergebracht heeft bij verschillende derden.
Verdachte kan zich ook bijzonder weinig details herinneren van het geld dat zij zou hebben gekregen van haar nichtje, terwijl dit om € 10.000,-- of € 12.000,-- ging, een enorm bedrag. Verdachte weet niet precies wanneer dit bedrag aan haar is gegeven en ook de naam van de school waaraan het bedrag moest worden betaald, weet verdachte niet.
Doordat verdachte wisselend en onvoldoende gedetailleerd heeft verklaard, is de rechtbank van oordeel dat haar verklaring niet kan worden aangemerkt als een verklaring die concreet en verifieerbaar is.
Het door verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen levert dan ook onvoldoende aanknopingspunten op voor een nader onderzoek door het Openbaar Ministerie.
Conclusie
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het grootste deel van het bedrag € 88.350,--, een legale herkomst heeft en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
De rechtbank acht het echter niet onaannemelijk dat een deel van de contante stortingen wél afkomstig is van bruiloftsgiften, met name in de periode kort na de bruiloft, maar de rechtbank kan niet vaststellen om hoeveel geld dit dan zou gaan. Voor dat (relatief kleine) deel kan een legale herkomst niet worden uitgesloten. De rechtbank zal daarom bewezen achten dat verdachte grote contante geldbedragen heeft witgewassen.
Gezien de vele continu gedane geldstortingen door verdachte gedurende een periode van vier jaar acht de rechtbank het gewoontewitwassen bewezen.
Feit 2
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het aanwezig hebben van 11,98 kilo hennep. Zij overweegt daarover het volgende.
De rechtbank gaat ervan uit dat de bewoner van een woning wetenschap heeft van de daar aanwezige goederen en dat deze goederen zich ook in diens machtssfeer bevinden, tenzij er omstandigheden aannemelijk zijn geworden waaruit voortvloeit dat dit in dit geval anders is.
De partij hennep is op 17 juni 2020 door de politie aangetroffen in de schuur bij de woning waar verdachte en [echtgenoot] met hun kind woonden. [echtgenoot] heeft bij de politie verklaard dat hij de hennep in de schuur heeft gelegd en verdachte heeft op zitting verklaard dat zij toegang had tot deze schuur. Ten tijde van het aantreffen van de hennep stond de schuurdeur open en lag er kinderspeelgoed voor de openstaande deur. In de schuur lagen diverse goederen bestemd voor de tuin, zoals kussens voor de tuinset, en bij binnenkomst in de schuur was de hennep direct zichtbaar en ruikbaar. Ook bij de achterdeur van de woning was een sterke hennepgeur te ruiken. Wanneer deze feiten en omstandigheden worden bezien in combinatie met de situering van de schuur ten opzichte van de tuin en de woning, staat voor de rechtbank vast dat niet alleen [echtgenoot], maar ook verdachte wetenschap had van de hennep in de schuur en dat zij beiden de beschikkingsmacht daarover hadden.
Naast de hennep werden in de schuur ook een vacuümmachine, sealmachine, droogrekken en een weegschaal aangetroffen. Verder werd in de woning op de eettafel een geldtelmachine aangetroffen naast een laptop van verdachte. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat de partij hennep en al deze andere spullen precies de avond of nacht voor de doorzoeking door [echtgenoot] in de woning en in de schuur zijn gelegd, juist op het moment dat verdachte lag te slapen, zoals verdachte de rechtbank op zitting heeft willen laten geloven. [echtgenoot] verklaart daar ook niet over. De rechtbank acht deze verklaring van verdachte ongeloofwaardig.