ECLI:NL:RBZWB:2023:1708

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
AWB- 22_5303
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot verlening van het Nederlanderschap en vergoeding van proceskosten in bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 maart 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, geboren in Congo en houder van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, had op 30 juni 2020 een verzoek ingediend om verlening van het Nederlanderschap voor hemzelf en zijn drie minderjarige kinderen. Dit verzoek werd aanvankelijk afgewezen op 2 april 2021, omdat er een ernstig vermoeden bestond dat de eiser een gevaar voor de openbare orde vormde, aangezien hij zich in de proeftijd van een voorwaardelijk sepot bevond. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 23 augustus 2021 kennelijk ongegrond verklaard.

Eiser ging in beroep tegen deze beslissing en op 26 april 2022 verklaarde de rechtbank het beroep gegrond, vernietigde het eerdere besluit en droeg de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen. In het bestreden besluit van 10 oktober 2022 verklaarde de staatssecretaris het bezwaar van eiser alsnog gegrond en stelde voor om de Nederlandse nationaliteit te verlenen, omdat de proeftijd op 28 december 2021 zonder problemen was verlopen. Echter, de staatssecretaris weigerde de proceskosten in bezwaar te vergoeden, wat eiser aanvocht.

De rechtbank oordeelde dat de gegrondverklaring van het bezwaar uitsluitend was gebaseerd op de gewijzigde omstandigheden en dat de staatssecretaris terecht geen proceskosten had vergoed, omdat er geen sprake was van onrechtmatigheid aan de zijde van het bestuursorgaan. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser kennelijk ongegrond en bevestigde de beslissing van de staatssecretaris.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zittingsplaats Middelburg
zaaknummer: BRE 22/5303 RWNL

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
mede namens zijn minderjarige kinderen
[naam kind 1],
[naam kind 2]en
[naam kind 3]
(gemachtigde: mr. J.J.J. Jansen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Bij besluit van 10 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om verlening van het Nederlanderschap gegrond verklaard en zijn verzoek om vergoeding van de proceskosten in bezwaar afgewezen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Congolese nationaliteit. Hij is in het bezit van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Op 30 juni 2020 heeft hij een verzoek om verlening van het Nederlanderschap (naturalisatie) ingediend ten behoeve van zijn drie kinderen en hemzelf.
2. Bij besluit van 2 april 2021 heeft verweerder dit verzoek afgewezen omdat er een ernstig vermoeden bestond dat verzoeker een gevaar vormde voor de openbare orde aangezien hij zich in de proeftijd van een voorwaardelijk sepot bevond.
3. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Bij besluit van 23 augustus 2021 is dit bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. Daartegen heeft eiser beroep ingesteld.
4. Bij uitspraak van 26 april 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2266, heeft deze rechtbank het beroep gegrond verklaard, het besluit van 23 augustus 2021 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit op eisers bezwaar te nemen.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser alsnog gegrond verklaard en besloten een voorstel tot verlening van de Nederlandse nationaliteit voor te leggen aan Zijne Majesteit de Koning. Hierbij heeft verweerder overwogen dat het gevaar voor de openbare orde zich niet langer voordeed aangezien eisers proeftijd op 28 december 2021 zonder problemen was verlopen.
6. Eiser voert aan dat verweerder de in de bezwaarfase gemaakte proceskosten ten onrechte niet heeft vergoed aangezien het besluit waartegen hij bezwaar heeft gemaakt door verweerder is herroepen en hij bovendien eerder in beroep in het gelijk is gesteld.
7. Verweerder stelt zich in zijn verweerschrift op het standpunt dat hij nog steeds van mening is dat het bestreden besluit op juiste gronden tot stand is gekomen. Hij heeft dan ook hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 26 april 2022.
De rechtbank oordeelt als volgt.
8. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
9. De gegrondverklaring van het bezwaar is uitsluitend gebaseerd op het aflopen van de proeftijd en daarmee het wegvallen van de aan de openbare orde gelieerde overwegingen. Door de voornoemde uitspraak van deze rechtbank is de bezwaarfase weer open komen te liggen en heeft verweerder een volledige heroverweging uitgevoerd. Deze heroverweging heeft, in het licht van de gewijzigde omstandigheden, alsnog geleid tot een inwilliging van het verzoek om naturalisatie.
10. De rechtbank volgt verweerder in zijn argumentatie dat het bestreden besluit is gebaseerd op de gewijzigde omstandigheden en overweegt dat het voor verweerder mogelijk was tot dit besluit te komen zonder verder in te gaan op de voornoemde uitspraak van de rechtbank van 26 april 2022. Hieruit vloeit voort dat de gegrondverklaring van het bezwaar niet is gelegen in een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. Verweerder is dan ook terecht niet overgegaan tot het vergoeden van de proceskosten in bezwaar.
11. Het beroep is om deze reden kennelijk ongegrond.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.S. van der Velde, griffier, op 13 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.