ECLI:NL:RBZWB:2023:1667

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
15 maart 2023
Zaaknummer
22-014922 en 22-014921
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op verzoek tot vergoeding van kosten rechtsbijstand en gederfde inkomsten in strafzaak

Op 14 maart 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen op een verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van verzoeker, geboren in 1988, die verzocht om vergoeding van juridische kosten en gederfde inkomsten. Verzoeker had eerder, op 9 mei 2022, een vonnis ontvangen van de kantonrechter waarbij hij was ontslagen van alle rechtsvervolging. In zijn verzoek stelde hij dat hij kosten had gemaakt voor juridische bijstand en gederfde inkomsten door het bijwonen van de zitting. De officier van justitie, mr. G. Oosterveld, betwistte de vergoedingen en stelde dat verzoeker niet was bijgestaan door een erkende raadsman, maar door een deskundige in de Leerplichtwet, die niet als juridisch adviseur kon worden beschouwd.

De rechtbank overwoog dat verzoeker geen recht had op vergoeding van de kosten van rechtsbijstand, omdat hij niet was bijgestaan door een advocaat zoals vereist in artikel 530 Sv. De rechtbank oordeelde echter dat de verzochte reiskosten van € 18,50 en een deel van de gederfde inkomsten van € 156,96 voldoende waren onderbouwd en deze vergoedingen werden toegewezen. Uiteindelijk werd het totale verzoek tot vergoeding van kosten ex artikel 530 Sv toegewezen tot een bedrag van € 143,54, terwijl het overige verzoek werd afgewezen. De beslissing werd genomen door mr. T.M. Brouwer, rechter, in aanwezigheid van mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02-001753-22
rk-nummer: 22-014922 en 22-014921
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 13 juli 2022, in de zaak:
[verzoeker],
geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres]
Verzoeker is [verzoeker] voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 386,14, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • € 156,96, voor vergoeding van vermogensschade (gederfde inkomsten);
  • € 18,50, voor vergoeding van reiskosten;
  • te vermeerderen met de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift ad € 340,00 dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • het vonnis van de kantonrechter van deze rechtbank van 9 mei 2022 waarbij verzoeker is ontslagen van alle rechtsvervolging (bewezene niet strafbaar);
  • de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie.
Op 28 februari 2023 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie, mr. G. Oosterveld, en verzoeker gehoord.
Namens verzoeker is aangevoerd dat bij vonnis van de kantonrechter van 9 mei 2022 verzoeker is ontslagen van alle rechtsvervolging (feit niet strafbaar). Verzoeker stelt noodzakelijke juridische onkosten te hebben gemaakt in verband met de strafzaak doordat hij een deskundige in de materie van de Leerplichtwet en andere onderwijswetgeving heeft moeten inschakelen en verzoekt daarvoor een vergoeding van € 386,14. Daarnaast verzoekt verzoeker een vergoeding van € 156,96 wegens gederfde inkomsten in verband met het bijwonen van de zitting en een vergoeding van de reiskosten € 18,50 ten behoeve van de zitting.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie en zich op het standpunt gesteld dat de verzochte vergoedingen wegens gederfde inkomsten en reiskosten afgewezen dienen te worden nu deze onvoldoende zijn onderbouwd. Ten aanzien van de verzochte vergoeding van kosten rechtsbijstand heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen nu verzoeker zich heeft laten bijstaan door de heer [naam] , zijnde wellicht een deskundige in de materie van de Leerplichtwet, maar geen specialist met betrekking tot rechtsbijstandverlening. Hij is aldus geen juridisch adviseur en is onvoldoende juridisch geschoold om in aanmerking te komen voor vergoeding voor procedures zoals deze.
Verzoeker heeft in aanvulling op het verzoekschrift ten aanzien van de verzochte vergoeding van kosten van de juridisch adviseur aangevoerd dat er op 12 februari 2023 een brief ter onderbouwing van het verzoek aan de rechtbank is verstuurd. In deze brief wordt - onder verwijzing naar een viertal beslissingen van gerechtshoven op vergelijkbare verzoeken waarin vergoeding van het werk van de heer [naam] in het geding was - uitgelegd dat de kosten van rechtsbijstand waarvan hier vergoeding wordt verzocht voor vergoeding in aanmerking komen. Alle gerechtshoven waren van mening dat de heer [naam] als deskundige op het gebied van leerplichtvrijstelling kon gelden en dat diens werk voor het onderzoek in betreffende strafzaken noodzakelijk was en voor vergoeding in aanmerking kwam. Daarbij wordt nog verwezen naar het EVRM. Waar de Nederlandse, niet-gezaghebbende vertaling van dit verdrag spreekt van ‘
middels bijstand van een raadsman’, spreekt de Engelstalige, wel gezaghebbende tekst van ‘
legal assistance’, hetgeen naar de mening van verzoeker gelijk kan worden gesteld aan elkaar.
Ten aanzien van het verzoek tot vergoeding van kosten wegens gederfde inkomsten heeft verzoeker aangevoerd dat hij één dag (8 uren) niet heeft kunnen werken in verband met het bijwonen van de zitting. Hij heeft daartoe een dag verlof moeten opnemen. Ter onderbouwing heeft verzoeker in raadkamer een salarisspecificatie getoond, waaruit blijkt dat verzoeker een vast dienstverband heeft en dat het gaat om een brutobedrag van € 156,96 wat verzoeker aan gederfde inkomsten heeft (een bruto uurloon van € 19,62 x 8 uren).
Ten aanzien van de reiskosten heeft verzoeker nog aangevoerd dat hij getracht heeft te achterhalen wat de reiskosten waren op de dag van de zitting. Door prijsopdrijving kan er een verschil zijn ontstaan. Destijds golden lagere prijzen dan nu. Verzoeker heeft verzocht om een bedrag van € 18,50 euro.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Ingevolge artikel 530 Sv, in verbinding met artikel 534, eerste lid en vierde lid, Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Artikel 530 Sv ziet op rechtsbijstand verleend door een raadsman. Voor de vraag wat in dit verband onder “raadsman” moet worden verstaan, heeft de rechtbank in lijn met het recente arrest van de Hoge Raad naar aanleiding van het door Procureur-Generaal Bleichroth ingestelde beroep in cassatie tegen de beschikking van het gerechtshof Arnhem/Leeuwarden van 6 mei 2021 in het belang van de wet (
HR 7 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:344) aansluiting gezocht bij artikel 37, eerste lid, Sv. Hieruit volgt dat als raadslieden worden toegelaten de op het tableau van de Nederlandse orde van advocaten ingeschreven advocaten. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door de heer [naam] , werkzaam als juridisch adviseur in Leerplichtwet-zaken, die niet is ingeschreven in het landelijk advocatentableau van de Nederlandse Orde van Advocaten en die ook niet overeenkomstig artikel 37, tweede lid, Sv als raadsman is toegelaten. Voornoemde regeling hangt ermee samen dat in strafzaken de verlening van rechtsbijstand plaatsvindt door een advocaat, waarbij die rechtsbijstandverlening is omgeven met waarborgen die er in het bijzonder in bestaan dat een advocaat is gebonden aan de wet- en regelgeving die op het optreden als advocaat van toepassing zijn en is onderworpen aan het tuchtrecht. Hieruit volgt dat onder de kosten van een raadsman als bedoeld in artikel 530, tweede lid, Sv ook niet kunnen worden begrepen de kosten van degene die op grond van artikel 398, aanhef en onder 2°, Sv de verdachte vertegenwoordigt op de terechtzitting in de strafzaak bij de kantonrechter. De in die bepaling genoemde vertegenwoordiging door een gemachtigde kan immers niet worden gelijkgesteld met het verlenen van rechtsbijstand door een raadsman. Dat rechtsbijstandverlening voor de heer [naam] een vast onderdeel van een duurzame op het vergaren van inkomsten gerichte taakuitoefening vormt en dat hij deskundig is op het gebied van de Leerplichtwet en andere onderwijswetgeving, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank gelet op het voorgaande dus niet anders. Nu verzoeker niet door een raadsman als bedoeld in artikel 37 Sv is bijgestaan, acht de rechtbank geen gronden aanwezig voor toekenning van de gevraagde vergoeding.
Verzoeker heeft een bedrag ter hoogte van
€ 18,50verzocht voor reiskosten in verband met het bijwonen van de zitting. De rechtbank is gelet op de inhoud van het verzoek en de nadere toelichting van verzoeker in raadkamer van oordeel dat deze kosten voldoende zijn onderbouwd en zal dit bedrag dan ook toewijzen.
Het verzochte bedrag ter hoogte van € 156,96 wegens gederfde inkomsten is door de nadere toelichting van verzoeker in raadkamer in voldoende mate onderbouwd en komt de rechtbank niet onbillijk voor, met dien verstande dat zij bij toewijzing van een vergoeding wegens gederfde inkomsten uit zal gaan van het berekende netto uurloon van € 15,63 en derhalve zal toewijzen een bedrag van
€ 125,04.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 143,54, bestaande uit:
- € 18,50 aan reiskosten;
- € 125,04 aan kosten in verband met inkomstenderving;
wijst het verzoek voor het overige af.
bepaalt dat een bedrag van
€ 143,54zal worden overgemaakt op [rekeningnummer] ten name van [verzoeker] , onder vermelding van “ [betalingskenmerk] ”.
Deze beslissing is op 14 maart 2023 gegeven door mr. T.M. Brouwer, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting 14 maart 2023.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).