Uitspraak
1.De beschikking van het hof
2.Het cassatieberoep
3.Beoordeling van het cassatiemiddel
4.Beslissing
7 maart 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 maart 2023 uitspraak gedaan in een cassatie in het belang van de wet, met zaaknummer 22/02175. De zaak betreft de uitleg van het begrip 'kosten van een raadsman' zoals opgenomen in artikel 530 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoeker, geboren in 1981, had een vergoeding aangevraagd voor kosten die hij had gemaakt in verband met een strafzaak, waarbij hij zich had laten bijstaan door een juridisch adviseur die geen advocaat was. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden had deze kosten toegewezen, maar de procureur-generaal heeft cassatie ingesteld, omdat het hof ten onrechte had geoordeeld dat de kosten van een niet-advocaat onder de kosten van een raadsman kunnen vallen.
De Hoge Raad oordeelt dat het begrip 'raadsman' in artikel 530 lid 2 Sv geen andere betekenis heeft dan in artikel 37 Sv. Dit betekent dat alleen kosten gemaakt door een advocaat die is ingeschreven op het tableau van de Nederlandse orde van advocaten, of die overeenkomstig artikel 37 lid 2 Sv als raadsman is toegelaten, onder de kosten van een raadsman vallen. De Hoge Raad concludeert dat de kosten van de juridisch adviseur niet onder deze regeling vallen, omdat deze niet als raadsman kan worden aangemerkt. Het hof had dus onterecht geoordeeld dat de kosten van de juridisch adviseur voor vergoeding in aanmerking kwamen.
De Hoge Raad vernietigt de beschikking van het hof in het belang van de wet, waarmee de eerdere toewijzing van de kosten aan de verzoeker wordt teruggedraaid. Dit arrest benadrukt de noodzaak van juridische waarborgen en de rol van advocaten in het strafrecht, en bevestigt dat alleen kosten van erkende advocaten voor vergoeding in aanmerking komen.