ECLI:NL:RBZWB:2023:1666

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
15 maart 2023
Zaaknummer
22-014797
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op verzoekschrift tot schadevergoeding ex artikel 530 Sv in strafzaak met vrijspraak en schuldigverklaring zonder straf

Op 14 maart 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, uitspraak gedaan in een verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) dat op 13 juli 2022 was ingekomen. De verzoekster, [verzoekster] B.V., had verzocht om een schadevergoeding van € 5.887,18 voor kosten van rechtsbijstand in verband met een strafzaak. In deze strafzaak was verzoekster op 3 juni 2022 door de economische politierechter vrijgesproken van feit 1 en was er voor feit 2 een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel uitgesproken, met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Tijdens de behandeling in de raadkamer op 28 februari 2023 waren de officier van justitie, mr. G. van Oosterveld, en de gemachtigd advocaat van verzoekster, mr. P.M.D. Weijers, aanwezig. Verzoekster was niet verschenen, maar haar advocaat heeft het verzoek toegelicht en gepleit voor toekenning van de kostenvergoeding.

De rechtbank overwoog dat, gezien de uitspraak van de economische politierechter en de toepassing van artikel 9a Sr, de zaak niet was geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Dit betekent dat verzoekster niet-ontvankelijk werd verklaard in haar verzoek om schadevergoeding. De rechtbank wees het verzoek tot toekenning van een forfaitaire vergoeding voor het indienen en de behandeling van het verzoekschrift in raadkamer af. De beslissing werd genomen door mr. T.M. Brouwer, rechter, in aanwezigheid van mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 82-139361-21
rk-nummer: 22-014797
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 13 juli 2022, in de zaak:
[verzoekster] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
woonplaats kiezende ten kantore van mr. P.M.D. Weijers te (2951 EC) Alblasserdam, Cortgene 121 (postadres: Postbus 106, 2950 AC Alblasserdam).
Verzoekster is [verzoekster] B.V. voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 5.887,18, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • te vermeerderen met de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift ad € 340,00 dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • het vonnis van de economische politierechter van 3 juni 2022 waarbij verzoeker ten aanzien van feit 1 is vrijgesproken en ten aanzien van feit 2 schuldig is verklaard zonder oplegging van een straf of maatregel;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 28 februari 2023 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie, mr. G. van Oosterveld, en mr. P.M.D. Weijers als gemachtigd advocaat van verzoekster, gehoord.
Verzoekster is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Namens verzoekster is aangevoerd dat in de strafzaak met bovengenoemd parketnummer de economische politierechter bij beslissing van 3 juni 2022 verzoekster ten aanzien van feit 1 heeft vrijgesproken en dat ten aanzien van feit 2 met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel is uitgesproken. Ondanks dat aan artikel 9a Sr toepassing is gegeven, is verzoekster van oordeel dat in lijn met de jurisprudentie van verschillende lagere rechters een toe te kennen kostenvergoeding hier desondanks op zijn plaats is. Weliswaar houden de feiten op de tenlastelegging verband met elkaar, maar tegelijk moet worden geconstateerd dat
het hier gaat om een tweetal (gestelde) overtredingen van verschillende voorschriften uit de voor haar inrichting vigerende omgevingsvergunning. Verzoekster stelt dan ook aanspraak te maken op een vergoeding van € 5.887,18, zijnde de kosten voor de aan haar verleende rechtsbijstand in verband met de strafzaak, te vermeerderen met de forfaitaire vergoeding voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift.
Mr. Weijers heeft in raadkamer gepersisteerd bij de inhoud van het verzoek en in aanvulling nog aangevoerd dat verzoekster zich kan vinden in het subsidiaire standpunt van het Openbaar Ministerie dat de BTW van de verzochte vergoeding dient te worden afgetrokken, aangezien verzoekster deze in vooraftrek kan brengen.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie en zich primair op het standpunt gesteld dat verzoekster niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het verzoek, nu niet is voldaan aan het in artikel 530, tweede lid, Sv gestelde vereiste om voor schadevergoeding in aanmerking te komen. Subsidiair acht zij de verzochte vergoeding van kosten rechtsbijstand toewijsbaar onder aftrek van BTW, aangezien de rechtspersoon deze in vooraftrek kan brengen. Ten aanzien van de verzochte forfaitaire vergoeding dient deze primair te worden afgewezen gelet op het primaire standpunt dat verzoekster niet-ontvankelijk is in haar verzoek. Subsidiair gelden conform de LOVS-richtlijnen de forfaitaire bedragen exclusief BTW, zijnde € 560,00, nu verzoekster als rechtspersoon de BTW kan verrekenen.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
Bij beslissing van 3 juni 2022 is verzoekster in de strafzaak met bovengenoemd parketnummer door de economische politierechter ten aanzien van feit 1 vrijgesproken en is ten aanzien van feit 2 toepassing gegeven aan artikel 9a Sr.
In lijn met het arrest van de Hoge Raad (HR 14 november 1989, NJ 1990/274) is de rechtbank van oordeel dat in het geval dat een onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad, aan de term ‘zaak’ in artikel 530, eerste en tweede lid Sv de betekenis kan worden toegekend van ‘al datgene waarop het rechtsgeding betrekking had’. Nu met toepassing van artikel 9a Sr een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel is uitgesproken, kan niet worden gezegd dat de zaak, als omvattende al hetgeen waarop het rechtsgeding betrekking had, is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. De rechtbank zal klaagster daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek.
Nu verzoekster niet ontvankelijk is in haar verzoek, wijst de rechtbank het verzoek tot het toekennen van een forfaitaire vergoeding voor het indienen en de behandeling van het verzoekschrift in raadkamer af.

3.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek.
Deze beslissing is op 14 maart 2023 gegeven door mr. T.M. Brouwer, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 maart 2023.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).