ECLI:NL:RBZWB:2023:1661
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Bezwaar tegen DNA-afname en verwerking in het kader van strafrechtelijke veroordeling
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 maart 2023 uitspraak gedaan over een bezwaar van een veroordeelde tegen de afname en verwerking van zijn DNA-profiel. De veroordeelde, geboren in 2002, had op 9 november 2022 een bezwaarschrift ingediend tegen de beslissing om zijn DNA af te nemen op grond van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. De rechtbank heeft het bezwaar behandeld in een besloten raadkamer op 28 februari 2023, waarbij de veroordeelde, zijn advocaat mr. N. Assouiki, en de officier van justitie mr. G. van Oosterveld zijn gehoord.
De veroordeelde stelde dat de afname van zijn DNA een ongeoorloofde inbreuk op zijn privéleven zou vormen, in strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Hij voerde aan dat er bijzondere omstandigheden waren die maakten dat de afname niet gerechtvaardigd was, zoals zijn jonge leeftijd en het feit dat hij niet eerder in aanraking was gekomen met justitie. De officier van justitie betoogde echter dat er een wettelijke grondslag was voor de afname, gezien de aard van de misdrijven waarvoor de veroordeelde was veroordeeld.
De rechtbank oordeelde dat het bezwaar ongegrond was. De rechtbank stelde vast dat de afname van DNA-materiaal een wettelijke basis had en dat de Wet DNA voorziet in de mogelijkheid om DNA af te nemen bij veroordeelden van misdrijven. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden die door de veroordeelde waren aangevoerd niet voldoende waren om te concluderen dat er geen recidivegevaar aanwezig was. De rechtbank benadrukte dat de inmenging in de persoonlijke levenssfeer gerechtvaardigd was, gezien de doelen van de Wet DNA en de waarborgen die zijn ingebouwd om misbruik te voorkomen. De rechtbank verklaarde het bezwaar ongegrond.