ECLI:NL:RBZWB:2023:166

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 januari 2023
Publicatiedatum
13 januari 2023
Zaaknummer
AWB- 21_5151
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het besluit van de Autoriteit Persoonsgegevens om niet handhavend op te treden tegen cameratoezicht door een derde partij

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 januari 2023, wordt het beroep van eisers tegen het besluit van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) beoordeeld. Eisers, bestaande uit een gezin dat in de nabijheid van een derde partij woont, hebben klachten ingediend over cameratoezicht dat door deze derde partij is ingesteld. De AP heeft in een eerder besluit van 4 februari 2021 besloten om niet handhavend op te treden tegen de derde partij, ondanks dat er aanwijzingen waren dat de camera's mogelijk inbreuk maakten op de privacy van de eisers. De rechtbank behandelt de argumenten van eisers, die stellen dat de AP inconsistent is in haar besluitvorming en dat er geen gerechtvaardigd belang is voor het cameratoezicht. De rechtbank concludeert dat de AP in redelijkheid heeft kunnen besluiten om niet handhavend op te treden, gezien de beleidsvrijheid die de AP heeft en de prioriteringscriteria die zij hanteert. De rechtbank oordeelt dat er geen overtreding van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) kan worden vastgesteld zonder nader onderzoek, en dat de AP niet onredelijk heeft gehandeld door dit onderzoek niet uit te voeren. De rechtbank verklaart het beroep van eisers ongegrond en bevestigt de beslissing van de AP.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5151 WET

uitspraak van de meervoudige kamer van 10 januari 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres 1] (eiseres sub 1),
[naam eiser] (eiser) en [naam eiseres 2] (eiseres sub 2),uit [plaatsnaam] , gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigden: mr. J. van Helden en mr. M.M.A. Wijnant),
en

de Autoriteit Persoonsgegevens (de AP), verweerder

(gemachtigden: mr. T.G.H. Spruyt en mr. O.S. Nijveld).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam derde-partij ] , uit [plaatsnaam]

(gemachtigde [naam gemachtigde] ).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het besluit van de AP om niet handhavend op te treden tegen [naam derde-partij ] .
1.2
Bij besluit van 4 februari 2021 (primair besluit) heeft de AP de klachten van eisers op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) afgewezen en is besloten niet op te treden jegens [naam derde-partij ] .
1.3
Met het bestreden besluit van 14 oktober 2021 op het bezwaar van eisers is de AP bij dat besluit gebleven.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 1 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigden van eisers, de gemachtigden van de AP en de gemachtigde van derde-partij.

Totstandkoming van het besluit

2.1
Eiseres sub 1 en eiser zijn de eigenaren en bewoners van het pand [adres] 234 te [plaatsnaam] , alsmede eigenaren van het pand [adres] 238. Eiseres sub 2 is hun dochter. Zij woont op de bovenverdieping van het pand [adres] 238. Op de benedenverdieping is een atelier van eisers gevestigd.
Derde-partij [naam derde-partij ] is eigenaar van het pand [adres] 236 en voert vanuit daar zijn makelaarspraktijk. [naam derde-partij ] is tevens eigenaar van het pand [adres] 236a, welk pand hij heeft verhuurd. Op het terrein van [naam derde-partij ] is een erfdienstbaarheid gevestigd, bestaande uit een recht van overpad ten behoeve van de gebruikers van [adres] 238 en 240.
[naam derde-partij ] heeft op 20 september 2018 drie camera’s op zijn terrein geplaatst:
Camera 1 is aan de zijgevel van [adres] 236 bevestigd en is gericht op de elektrisch bedienbare poort die is gelegen aan de [adres] . De poort dient als oprit naar de parkeerplaats van [naam derde-partij ] en als toegangsweg van [adres] 238.
Camera 2 is gemonteerd aan de achterzijde van [adres] 236 en is gericht op een binnenpleintje waar auto’s geparkeerd kunnen worden en op een houten poort.
Camera 3 is gemonteerd aan de achterzijde en is gericht op een binnenplaats gelegen tussen de panden [adres] 234, 236 en 238.
2.2
Op 21 september 2018, aangevuld bij brief van 29 november 2018, hebben eiseres sub 1 en eiser, en op 30 november 2018 heeft eiseres sub 2 bij de AP een klacht ingediend in verband met een vermeende overtreding van de AVG vanwege de drie camera’s die [naam derde-partij ] heeft geplaatst. Op 29 november 2018 hebben eisers de AP verzocht om handhavend op te treden jegens de geplaatste camera’s. Volgens eisers zijn de camera’s zonder de vereiste wettelijke grondslag deels op hun pand gericht.
2.3
De AP heeft naar aanleiding van de klachten van eisers [naam derde-partij ] op 14 november 2018 respectievelijk 16 januari 2019 laten weten welke regels er gelden voor cameratoezicht rond het terrein en dat indien de AP opnieuw signalen of klachten ontvangt over cameratoezicht waarbij hij openbare ruimte en/of buurtgenoten of hun eigendommen in beeld brengt, dit aanleiding kan zijn een nieuw onderzoek te starten.
2.4
De AP heeft een onderzoek ingesteld naar de vraag of er een wettelijke grondslag is voor het opnemen van camerabeelden met behulp van camera’s die zijn bevestigd aan het pand en mogelijk zijn gericht op de openbare weg ( [adres] ) en op het naburig pand en de tuin van nummer 238. In het onderzoeksrapport van 27 augustus 2019 wordt geconcludeerd dat [naam derde-partij ] niet voldoet aan artikel 6 van de AVG omdat hij geen wettelijke grondslag zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de AVG heeft om met behulp van camera 2 (bevestigd op het binnenplein achter het pand van [naam derde-partij ] ) en camera 3 (gericht op de achtertuin van [naam derde-partij ] ) een aanzienlijk deel van de woning van een van de eisers te filmen. Daarmee handelt [naam derde-partij ] sinds 20 september 2018 tot in ieder geval 9 juli 2019 in strijd met de AVG.
2.5
Op 28 augustus 2019 heeft de AP aan [naam derde-partij ] kenbaar gemaakt het voornemen te hebben om tot handhavend optreden over te gaan.
Op 1 oktober 2019 heeft een zienswijze zitting plaatsgevonden. Daar heeft de gemachtigde van derde-partij het woord gevoerd.
2.6
De AP heeft bij besluit van 4 februari 2021 (primair besluit) de klachten van eisers afgewezen en besloten niet op te treden jegens [naam derde-partij ] . Daarbij is aangegeven dat [naam derde-partij ] ten aanzien van alle drie de camera’s een geslaagd beroep kan doen op een gerechtvaardigd belang als bedoeld artikel 6, eerste lid, onder f, van de AVG, te weten de bescherming van zijn eigendommen. In het besluit is uiteengezet dat is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Bij een afweging van belangen van eisers en [naam derde-partij ] prevaleren volgens de AP de belangen van [naam derde-partij ] . Tegen dit besluit hebben eisers bezwaar gemaakt.
2.7
Met het bestreden besluit van 14 oktober 2021 heeft de AP de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Daarbij is kort samengevat aangegeven dat er volgens het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) [1] aan drie cumulatieve voorwaarden moet zijn voldaan opdat een verwerking van een persoonsgegeven rechtmatig is: (1) de behartiging van een gerechtvaardigd belang, (2) de noodzaak van de verwerking van de persoonsgegevens voor de behartiging van het gerechtvaardigd belang en (3) de fundamentele rechten en vrijheden van de bij gegevensverwerking betrokken personen prevaleren niet.
Aan de eerste voorwaarde wordt volgens de AP ten aanzien van de drie camera’s voldaan, nu sprake is van een gerechtvaardigd belang, te weten bescherming van de eigendommen. Ten aanzien van de overige voorwaarden geldt dat bij camera 2 en 3 nader onderzoek dient te worden verricht. Voor een nader onderzoek ziet de AP echter geen aanleiding, gelet op het door haar gevoerde prioriteringsbeleid. [2] De AP geeft daarbij aan dat de impact van de vermeende overtreding voor eisers beperkt is, optreden van de AP geen brede maatschappelijke betekenis zal hebben en optreden van de AP niet doeltreffend of doelmatig zal zijn, omdat er sprake is van een langlopend conflict.
2.8
Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
2.9
De AP heeft een verweerschrift ingezonden, waarbij zij ten aanzien van camera 1 hetzelfde standpunt heeft ingenomen over (2) de noodzakelijkheid en (3) de belangenafweging als ten aanzien van camera’s 2 en 3. De vraag of voldaan is aan voorwaarden 2 en 3 vergt nader onderzoek, dat de AP gezien het prioriteringsbeleid niet zal uitvoeren. Dit betekent dat de AP geen oordeel geeft over de vraag of [naam derde-partij ] de AVG heeft overtreden.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de AP in redelijkheid heeft besloten om niet handhavend op te treden tegen de door [naam derde-partij ] geplaatste camera’s. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
Standpunt eisers
4.1
Eisers stellen kort gezegd dat de AP in het onderzoeksrapport, in het primaire besluit en in het bestreden besluit steeds een ander standpunt heeft ingenomen. Met name ten aanzien van camera’s 2 en 3 worden steeds verschillende opmerkingen geplaatst. Dit is onzorgvuldig. Ook het feit dat het verslag van de zienswijze-zitting pas na twee jaar met eisers is gedeeld is onzorgvuldig.
4.2
Toetsing aan de AVG dient volgens eisers verder te gaan dan toetsing aan artikel 6 van de AVG. Er moet worden voldaan aan de verplichtingen die gelden voor de verwerkingsverantwoordelijke ten aanzien van de informatieplicht (artikel 13 van de AVG), het faciliteren van uitoefening van het recht van bezwaar (artikel 21 van de AVG) en de verplichting tot het uitvoeren van een gegevensbeschermingseffectbeoordeling (Data Protection Impact Assessment, DPIA), artikel 35 van de AVG. Hieraan wordt echter niet getoetst. Daarmee is het besluit niet zorgvuldig tot stand gekomen, heeft geen evenredige afweging van belangen plaatsgevonden en is het besluit ondeugdelijk gemotiveerd.
4.3
Volgens eisers is er bovendien geen grondslag voor het cameratoezicht. Er wordt niet voldaan aan de eisen die het HvJ stelt in de zaak Rigas. [3] Eigendomsbelangen zijn geen gerechtvaardigde belangen die een inbreuk kunnen rechtvaardigen. De aangiftes jegens eisers van beschadiging van de poort zijn door [naam derde-partij ] valselijk gedaan. Bovendien zijn de camera’s 1 en 2 niet gericht op deze poort. Verder stellen eisers dat niet wordt voldaan aan het noodzakelijkheidsvereiste. Door de Europese toezichthouders (EDPB) zijn richtsnoeren voor verwerking van persoonsgegevens door middel van videoapparatuur opgesteld (Richtsnoeren 3/2019). Het tijdens kantooruren inschakelen van videoapparatuur is niet noodzakelijk. De onderhavige camera’s staan 24 uur per dag aan, en daarmee langer dan nodig. Bovendien is het mogelijk om ‘zwarte blokjes’ in het beeld van de camera’s aan te brengen om direct zicht op eigendommen van eisers te voorkomen.
Op grond van de Richtsnoeren 3/2019 dient rekening te worden gehouden met de ingrijpendheid van de inbreuk en met de redelijke verwachtingen van de betrokkene. Sinds 20 september 2018 staan er permanent twee camera’s gericht op de gevel, de ramen en de tuin van panden [adres] 238 en 234. De camera’s staan 24 uur per dag ingeschakeld en beelden kunnen real-time worden bekeken. De camera’s zijn zonder noodzaak daartoe gericht op eigendommen van eisers. Er is sprake van een ingrijpende inbreuk op de privacy. [naam derde-partij ] heeft geen zeer zwaarwegend belang bij cameratoezicht. Het cameratoezicht is derhalve disproportioneel.
Wettelijk kader
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Omvang van het geding
6.1
Eisers hebben bij de AP geklaagd over de door [naam derde-partij ] geplaatste camera’s die een deel van hun eigendommen in beeld brengen. Dit is zonder enigerlei aankondiging of toestemming van de omwonenden gebeurd. Zij hebben de AP verzocht om handhavend op te treden jegens deze camera’s omdat een wettelijke grondslag daarvoor ontbreekt. Bovendien stellen eisers dat door [naam derde-partij ] niet kenbaar is gemaakt dat er camerabewaking is.
6.2
Voor zover eisers stellen dat er geen DPIA door [naam derde-partij ] als verwerkingsverantwoordelijke is uitgevoerd, en dat de AP dit ten onrechte niet in de besluitvorming heeft betrokken, overweegt de rechtbank dat uit de formulering van de klachten van eisers volgt dat deze klachten zien op de inbreuk van hun privacy. De klachten zijn enkel gericht op beëindiging van het gebruik van de camera’s door [naam derde-partij ] vanwege schending van hun privacy. Uit de inhoud van de handhavingsverzoeken kan niet worden afgeleid dat deze ook betrekking hebben op het ten onrechte ontbreken van een DPIA.
Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [4] mag de reikwijdte van een handhavingsverzoek na het primaire besluit niet worden uitgebreid. De inhoud van het handhavingsverzoek is bepalend voor de omvang van het geding. De handhavingsverzoeken hadden geen betrekking op het ontbreken van een DPIA, zodat de AP niet kan worden verweten dat zij dat niet in haar besluitvorming heeft betrokken. De vraag of ten onrechte een DPIA ontbreekt, valt daarom buiten de omvang van het geding.
6.3
Bij de beoordeling van het geschil zal de rechtbank zich beperken tot wat door eisers in hun verzoeken is verzocht, te weten de vermeende overtreding van [naam derde-partij ] van artikel 6 van de AVG en het niet informeren van de direct betrokkenen op grond van artikel 13 van de AVG.
Procedurele onzorgvuldigheden
7. De rechtbank zal allereerst de door eisers gestelde onzorgvuldigheden in de besluitvorming bespreken.
7.1
Volgens eiseres is het onzorgvuldig geweest van de AP dat zij pas twee jaar na de zienswijzezitting van 31 oktober 2021, waarvoor zij niet is uitgenodigd, het verslag van deze zitting heeft ontvangen.
Naar oordeel van de rechtbank kunnen eisers worden gevolgd in hun stelling dat hier sprake is geweest van onzorgvuldig handelen van de zijde van de AP. Echter, in de bezwaarfase hebben eisers het verslag van de zienswijzezitting alsnog ontvangen en de mogelijkheid gekregen hierop te reageren. In de bezwaarfase is deze onzorgvuldigheid dus hersteld.
7.2
Verder stellen eisers dat de AP steeds andere conclusies heeft verbonden aan dezelfde feiten. Eisers wijzen erop dat het onderzoeksrapport, het primaire besluit en het bestreden besluit steeds een andere motivering kennen.
De rechtbank stelt voorop dat in de bezwaarfase op grond van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een volledige heroverweging plaatsvindt. Dat betekent dat de AP in de bezwaarfase de feiten anders kan wegen dan in de primaire fase en daardoor ook tot een andere conclusie kan komen. Er is geen sprake van onzorgvuldige besluitvorming. De AP heeft in dit kader toegelicht dat door de geldende mandaatregeling er een organisatorische scheiding is tussen de directie die is belast met het verrichten van onderzoek en de directie die is belast met het handhaven van de AVG. Dat waarborgt dat besluitvorming over het al dan niet opleggen van een sanctie zonder vooringenomenheid plaatsvindt. De grief van eisers slaagt niet.
Artikel 6 van de AVG
8.1
Niet in geschil is dat [naam derde-partij ] met een drietal camera’s beelden vastlegt die verder reiken dan louter zijn eigendommen. Hierdoor is sprake van een verwerking van persoonsgegevens. Persoonsgegevens mogen op grond van de AVG uitsluitend worden verwerkt als er een grondslag voor die verwerking is.
De grondslagen zijn limitatief opgesomd in artikel 6, eerste lid, van de AVG.
Volgens vaste rechtspraak van het HvJ [5] zijn er drie cumulatieve voorwaarden waaraan moeten worden voldaan wil men persoonsgegevens op basis van de grondslag onder f van lid 1 van artikel 6 kunnen verwerken:
1. er moet sprake zijn van de behartiging van een gerechtvaardigd belang van de verwerkingsverantwoordelijke;
2. de verwerking moet voor dat gerechtvaardigde belang noodzakelijk zijn, en
3. het gerechtvaardigd belang van de verwerkingsverantwoordelijke moet zwaarder wegen dan de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van diegene wiens persoonsgegevens worden verwerkt.
8.2
Ten aanzien van de eerste voorwaarde stelt de AP dat derde-partij [naam derde-partij ] camera’s heeft geplaatst om toezicht te houden op zijn poort. [naam derde-partij ] heeft met een opsomming van incidenten en aangiftes ten aanzien van beschadiging van zijn eigendommen voldoende grond gegeven voor het aannemen van een bestaand en actueel gerechtvaardigd belang, in de vorm van bescherming van eigendommen. De bescherming van eigendommen wordt in zijn algemeenheid als gerechtvaardigd belang aangemerkt. [6] Wat eisers stellen, raakt de vraag of de camera’s meer vastleggen dan noodzakelijk is. De noodzakelijkheid komt bij voorwaarde 2 aan de orde.
De rechtbank onderschrijft het standpunt van de AP dat de bescherming van eigendommen in onderhavige zaak behoort tot de behartiging van een gerechtvaardigd belang. De AP heeft daarbij ook terecht gesteld dat het niet aan de AP is om te beoordelen of de aangiftes ten onrechte zijn gedaan. Aan de eerste voorwaarde is derhalve voldaan.
8.3
Voor de vraag of een verwerkingsverantwoordelijke zich op de grondslag ‘gerechtvaardigd belang’ kan beroepen, is een beoordeling nodig van de vraag of de verwerking noodzakelijk kan worden geacht voor de behartiging van het gerechtvaardigd belang (voorwaarde 2) en van de vraag hoe de belangenafweging uitvalt (voorwaarde 3).
In dit kader heeft de AP aangegeven dat op basis van de bevindingen uit het globaal bureauonderzoek niet kan worden vastgesteld of aan deze voorwaarden is voldaan. Daarbij heeft de AP gewezen op het feit dat partijen van mening verschillen over de reikwijdte van de beelden die door de camera’s worden vastgelegd (onder andere de vraag of in de woning wordt gefilmd), en de werking van de camera’s (onder andere de vraag hoe lang de beelden kunnen worden bewaard). Hierdoor is volgens de AP nader onderzoek noodzakelijk, waarbij de AP zelf vaststelt wat de camera’s precies in beeld brengen, wat de technische specificaties van de camera’s zijn en welke maatregelen getroffen zijn ter beperking van een eventuele inbreuk.
De rechtbank volgt de AP in het standpunt dat nader technisch onderzoek nodig is om vast te stellen of de verwerking van de persoonsgegevens noodzakelijk is voor het gerechtvaardigd belang en de belangenafweging.
Prioriteringsbeleid
9.1
De rechtbank stelt vast dat de AP beleidsvrijheid heeft om al dan niet handhavend op te treden. De AP heeft deze ruimte op grond van artikel 57, eerste lid, onder f, van de AVG, waarin is neergelegd dat de inhoud van de klacht wordt onderzocht in de mate waarin dat gepast is.
9.2
Op grond van artikel 57, eerste lid, onder f, van de AVG behandelt de toezichthoudende autoriteit op haar grondgebied de klachten van betrokkenen (…) onderzoekt de inhoud van de klacht in de mate waarin dat gepast is en stelt de klager binnen een redelijk termijn in kennis van de voortgang van het resultaat van het onderzoek, met name indien verder onderzoek of coördinatie met een andere toezichthoudende autoriteit noodzakelijk is.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Beleidsregels prioritering klachtenonderzoek AP (de Beleidsregels) [7] onderzoekt de AP de inhoud van een klacht in de mate waarin dat gepast is.
In het tweede lid staat dat de AP eerst op basis van de inhoud van de klacht beoordeelt of het gaat om verwerking van persoonsgegevens die de klager betreft en of er al dan niet sprake is van overtreding van de AVG.
In het derde lid is aangegeven dat indien uit de eerste beoordeling volgt dat mogelijk sprake is van een overtreding, maar deze nog niet kan worden vastgesteld, de AP een afweging maakt of er aanleiding is voor een nader onderzoek. Daarbij hanteert de AP de volgende, niet cumulatieve, factoren:
de mate waarin de betrokken wordt geraakt door de vermeende overtreding;
de bredere maatschappelijke betekenis van een eventueel optreden van de AP, mede bezien vanuit de aandachtspunten die de AP op periodieke basis bekend maakt;
de mate waarin de AP in staat is doeltreffend en doelmatig op te treden.
9.3
Een klacht hoeft volgens paragraaf 2.6.1 van de toelichting op de Beleidsregels niet op alle criteria ‘hoog te scoren’ voordat de AP overgaat tot een nader onderzoek. Als een klacht op meerdere criteria hoog scoort, is er wel eerder aanleiding voor een nader onderzoek. In het geval er echter sprake is van een lage(re) score op één criterium, dan kan dit voor de AP in veel gevallen reeds daarom aanleiding zijn een nader onderzoek achterwege te laten. Verder wordt in het beleid nog benadrukt dat de criteria niet cumulatief zijn en als bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, ook een nader onderzoek gestart kan worden wanneer een klacht bijvoorbeeld op alle drie de criteria laag scoort.
Als de toetsing aan de prioriteringscriteria leidt tot het oordeel dat de klacht of het verzoek om handhaving daar in onvoldoende mate aan voldoet, dan wordt de klacht niet verder behandeld dan wel wordt het verzoek om handhaving afgewezen.
De rechtbank acht het door de AP gevoerde prioriteringsbeleid niet onredelijk.
Toepassing van het prioriteringsbeleid
10. Zoals hiervoor onder 8.1 tot en met 8.3 is overwogen heeft een eerste beoordeling door de AP kunnen leiden tot de vaststelling dat sprake is van verwerking van persoonsgegeven, maar dat overtreding van de AVG nog niet kan worden vastgesteld (volgens artikel 2, derde lid, van de Beleidsregels). De AP heeft aangegeven dat zij gezien het prioriteringsbeleid niet toekomt aan het uitvoeren van nader onderzoek.
10.1
Ten aanzien van de in artikel 2, derde lid, van de Beleidsregels genoemde factoren van het prioriteringsbeleid overweegt de rechtbank het volgende.
a. mate waarin de betrokkene wordt geraakt door de vermeende overtreding:
De rechtbank overweegt dat er wel sprake is (geweest) van een zekere mate van impact, aangezien de camera's mede gericht staan op het pand van eisers, maar dat eisers niet gevolgd worden in hun stelling dat de impact zeer groot is. Op de begane grond van het pand [adres] 238 is een kantoor gelegen. De woonverdieping is gelegen op de eerste etage. Dat deze etage buiten het bereik van de camera’s valt is niet in geschil. Volgens de AP zijn de camera’s mede gericht op de vensters en deuren die deels voorzien zijn van glas-in-lood waardoor de impact van de camera’s beperkter is.
Hoewel niet valt uit te sluiten dat er ook enig zicht is op hetgeen zich binnen het pand afspeelt, lijkt de impact gering, nu het zicht niet reikt tot de woonverdieping.
Ook de stand van camera 2 en 3, diagonaal ten opzichte van de ramen en deuren, is zodanig dat hierdoor de impact beperkt wordt geacht.
Overigens heeft [naam derde-partij ] in de beroepsfase de camera-instellingen aan laten passen, zodat thans zwarte blokjes zijn aangebracht/zichtbaar zijn op de plaatsen waar mogelijk zicht zou zijn in de panden van eisers.
b. de bredere maatschappelijke betekenis van een eventueel optreden van de AP
In het bestreden besluit heeft de AP aangegeven dat zij niet de benodigde capaciteit heeft om ten aanzien van elke klacht diepgaand onderzoek te verrichten. Er wordt voorrang gegeven aan andere onderzoeken, zoals blijkt uit de aandachtspunten die de AP heeft vastgesteld voor de jaren 2020-2023, te weten datahandel, digitale overheid en artificiële intelligentie & algoritmes. [8] Een klacht over inbreuk op de privacy door camera’s geplaatst door buren valt niet onder een van deze aandachtspunten. De klacht van eisers staat bovendien op zichzelf, in die zin dat niet is gebleken dat er meerdere omwonenden klachten hebben ingediend bij de AP.
Onder deze omstandigheden heeft de AP zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat er in dit geval geen bredere maatschappelijke betekenis is van een eventueel optreden van de AP.
c. de mate waarin de AP in staat is doeltreffend en doelmatig op te treden.
De AP heeft verder gesteld dat een eventueel optreden niet doeltreffend en doelmatig zal
zijn. Er zal nader onderzoek ter plaatse moeten worden verricht naar de werkwijze en reikwijdte van de camera’s, waarbij een technoloog ingezet zal moeten worden. Hiermee zal relatief veel tijd gemoeid zijn. Indien al zou blijken van een overtreding, dan is volgens de AP niet verzekerd dat met het aanwenden van handhavingsinstrumenten in dit geval langdurig het gewenst effect zal worden bereikt. Camera’s kunnen immers eenvoudig aan- en uitgezet worden en/of op afstand worden bediend. De AP acht verdergaande inzet van haar beperkte capaciteit naar de vermeende overtreding dan niet doelmatig. Bovendien twijfelt de AP of zij het verschil zou kunnen maken met haar optreden, nu partijen al jaren in onmin leven. In dit verband wijst zij op een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 juni 2021. [9]
De rechtbank overweegt als volgt. Volgens de Beleidsregels zal de AP ten aanzien van de doeltreffendheid een inschatting maken welk handhavingsinstrument geschikt is om op korte termijn het gewenst effect te bereiken. Bij de doelmatigheid maakt de AP een afweging of nader onderzoek mogelijk is met de beschikbare menskracht en toegekende financiële middelen. Daarbij houdt de AP ook rekening met het aantal signalen, klachten en verzoeken om handhaving die aanleiding zijn voor nader onderzoek en waarbij de AP haar beschikbare capaciteit en financiële middelen evenwichtig zal moeten verdelen. Naar het oordeel van de rechtbank kan optreden van de AP doeltreffend zijn, nu zij (na onderzoek) kan oordelen dat er sprake is van schending van de AVG en vervolgens handhavend kan optreden door de overtreding te (doen) beëindigen. De rechtbank kan de AP echter volgen in haar standpunt dat optreden in dit geval niet doelmatig is te achten. Daartoe overweegt de rechtbank dat de AP voor de klachten van eisers verregaande toezichtsbevoegdheden zou moeten inzetten om op basis van de eigen bevindingen een overtreding vast te kunnen stellen, waarbij voor een goede beoordeling onder meer een technisch onderzoek ter plaatse zal moeten worden verricht. Hiermee zou de AP een onevenredig beroep moeten doen op haar beperkte capaciteit en middelen, zoals door de AP ook is toegelicht.
10.2
De rechtbank komt tot de conclusie dat op basis van het voorliggende dossier niet kan worden vastgesteld of er sprake is van een overtreding van artikel 6 van de AVG. Om dit te kunnen beoordelen is nader onderzoek nodig. De AP heeft beleidsvrijheid om al dan niet nader onderzoek te verrichten. Daarvoor maakt de AP gebruik van prioriteringscriteria. De rechtbank acht het in dit geval niet onredelijk dat de AP daaraan heeft vastgehouden. De conclusie is dat de AP gelet op de gehanteerde prioriteringscriteria heeft mogen besluiten niet tot nader onderzoek over te gaan.
Artikel 13 van de AVG
11.1
Volgens eisers wordt door [naam derde-partij ] niet aan de verplichtingen zoals opgenomen in artikel 13 van de AVG voldaan. Eisers zijn niet geïnformeerd over de persoonsgegevens die worden verwerkt.
11.2
De AP heeft aangegeven dat [naam derde-partij ] door middel van stickers die zijn aangebracht op de ramen van zijn pand, heeft aangegeven dat cameratoezicht plaatsvindt. De belangrijkste informatie, namelijk dat er sprake is van cameratoezicht, wordt openbaar gemaakt. Door eisers is niet weersproken dat door middel van stickers is aangegeven dat sprake is van cameratoezicht. Ook voor nader onderzoek naar de gestelde overtreding van artikel 13 geldt het prioriteringsbeleid. Nog daargelaten dat de informatieverplichting niet van toepassing is als betrokkene al over de informatie beschikt (volgens het vierde lid van artikel 13), geldt bovenal dat de AP ook in dit kader heeft kunnen afzien van nader onderzoek, zoals hiervoor reeds door de rechtbank is overwogen.
12.1
Eisers stellen verder dat indien een verwerking van persoonsgegevens plaatsvindt op basis van het gerechtvaardigd belang, de betrokkene op grond van artikel 21 van de AVG het recht heeft hier bezwaar tegen te maken. De verwerkingsverantwoordelijke staakt de verwerking van de persoonsgegevens tenzij hij dwingende gerechtvaardigde gronden voor de verwerking aanvoert die zwaarder wegen. Volgens eisers heeft de AP ten onrechte deze laatste zwaardere toets niet uitgevoerd.
12.2
De AP heeft ter zitting aangegeven dat in het handhavingsverzoek van 29 november 2018 duidelijk is gemaakt dat eisers bezwaar hebben tegen cameratoezicht. [naam derde-partij ] is de verwerkingsverantwoordelijke. De rechtbank overweegt dat volgens artikel 79 van de AVG en artikel 35 van de Uitvoeringswet AVG de toets van artikel 21 van de AVG plaatsvindt in een eventueel civielrechtelijk geding. De AP is daarom niet gehouden deze toets in het kader van onderhavige procedure te verrichten en de rechtbank zal deze niet bij haar beoordeling betrekken.

Conclusie en gevolgen

13. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, voorzitter, en mr. L.P. Hertsig en mr. S.A.M.L. van de Sande, leden, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier, op 10 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Wettelijk kader
Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) [10]
Artikel 6 (rechtmatigheid van de verwerking)
1. De verwerking is alleen rechtmatig indien en voor zover aan ten minste een van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
(…)
f) de verwerking is noodzakelijk voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen
van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde, behalve wanneer de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkene die tot bescherming van persoonsgegevens nopen, zwaarder wegen dan die belangen, met name wanneer de betrokkene een kind is.
De eerste alinea, punt f), geldt niet voor de verwerking door overheidsinstanties in het kader van de uitoefening van hun taken.
Artikel 13 (te verstrekken informatie wanneer persoonsgegevens bij de betrokkene worden verzameld)
1. Wanneer persoonsgegevens betreffende een betrokkene bij die persoon worden verzameld, verstrekt de verwerkingsverantwoordelijke de betrokkene bij de verkrijging van de persoonsgegevens al de volgende informatie:
de identiteit en de contactgegevens van de verwerkingsverantwoordelijke en, in voorkomend geval, van de vertegenwoordiger van de verwerkingsverantwoordelijke;
in voorkomend geval, de contactgegevens van de functionaris voor gegevensbescherming;
de verwerkingsdoeleinden waarvoor de persoonsgegevens zijn bestemd, alsook de rechtsgrond voor de verwerking;
e gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde, indien de verwerking op artikel 6, lid 1, punt f), is gebaseerd;
in voorkomend geval, de ontvangers of categorieën van ontvangers van de persoonsgegevens;
in voorkomend geval, dat de verwerkingsverantwoordelijke het voornemen heeft de persoonsgegevens door te geven aan een derde land of een internationale organisatie; of er al dan niet een adequaatheidsbesluit van de Commissie bestaat; of, in het geval van in artikel 46, artikel 47 of artikel 49, lid 1, tweede alinea, bedoelde doorgiften, welke de passende of geschikte waarborgen zijn, hoe er een kopie van kan worden verkregen of waar ze kunnen worden geraadpleegd.
2. Naast de in lid 1 bedoelde informatie verstrekt de verwerkingsverantwoordelijke de betrokkene bij de verkrijging van de persoonsgegevens de volgende aanvullende informatie om een behoorlijke en transparante verwerking te waarborgen:
de periode gedurende welke de persoonsgegevens zullen worden opgeslagen, of indien dat niet mogelijk is, de criteria ter bepaling van die termijn;
dat de betrokkene het recht heeft de verwerkingsverantwoordelijke te verzoeken om inzage van en rectificatie of wissing van de persoonsgegevens of beperking van de hem betreffende verwerking, alsmede het recht tegen de verwerking bezwaar te maken en het recht op gegevensoverdraagbaarheid;
wanneer de verwerking op artikel 6, lid 1, punt a), of artikel 9, lid 2, punt a), is gebaseerd, dat de betrokkene het recht heeft de toestemming te allen tijde in te trekken, zonder dat dit afbreuk doet aan de rechtmatigheid van de verwerking op basis van de toestemming vóór de intrekking daarvan;
at de betrokkene het recht heeft klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit;
of de verstrekking van persoonsgegevens een wettelijke of contractuele verplichting is dan wel een noodzakelijke voorwaarde om een overeenkomst te sluiten, en of de betrokkene verplicht is de persoonsgegevens te verstrekken en wat de mogelijke gevolgen zijn wanneer deze gegevens niet worden verstrekt;
het bestaan van geautomatiseerde besluitvorming, met inbegrip van de in artikel 22, leden 1 en 4, bedoelde profilering, en, ten minste in die gevallen, nuttige informatie over de onderliggende logica, alsmede het belang en de verwachte gevolgen van die verwerking voor de betrokkene.
3. Wanneer de verwerkingsverantwoordelijke voornemens is de persoonsgegevens verder te verwerken voor een ander doel dan dat waarvoor de persoonsgegevens zijn verzameld, verstrekt de verwerkingsverantwoordelijke de betrokkene vóór die verdere verwerking informatie over dat andere doel en alle relevante verdere informatie als bedoeld in lid 2.
4. De leden 1, 2 en 3 zijn niet van toepassing wanneer en voor zover de betrokkene reeds over de informatie beschikt.
Artikel 21 (recht van bezwaar)
De betrokkene heeft te allen tijde het recht om vanwege met zijn specifieke situatie verband houdende redenen bezwaar te maken tegen de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens op basis van artikel 6, lid 1, onder e) of f), van artikel 6, lid 1, met inbegrip van profilering op basis van die bepalingen. De verwerkingsverantwoordelijke staakt de verwerking van de persoonsgegevens tenzij hij dwingende gerechtvaardigde gronden voor de verwerking aanvoert die zwaarder wegen dan de belangen, rechten en vrijheden van de betrokkene of die verband houden met de instelling, uitoefening of onderbouwing van een rechtsvordering.
(…)
(…)
Het in de leden 1 en 2 bedoelde recht wordt uiterlijk op het moment van het eerste contact met de betrokkene uitdrukkelijk onder de aandacht van de betrokkene gebracht en duidelijk en gescheiden van enige andere informatie weergegeven.
(…)
(…)
Artikel 57 (taken)
Op grond van artikel 57, eerste lid, onder f, van de AVG behandelt de toezichthoudende autoriteit op haar grondgebied de klachten van betrokkenen (…) onderzoekt de inhoud van de klacht in de mate waarin dat gepast is en stelt de klager binnen een redelijk termijn in kennis van de voortgang van het resultaat van het onderzoek, met name indien verder onderzoek of coördinatie met een andere toezichthoudende autoriteit noodzakelijk is.
Artikel 79 (recht om een doeltreffende voorziening in rechte in te stellen tegen een verwerkingsverantwoordelijke of een verwerker)
Onverminderd andere mogelijkheden van administratief of buitengerechtelijk beroep, waaronder het recht uit hoofde van artikel 77 een klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit, heeft elke betrokkene het recht een doeltreffende voorziening in rechte in te stellen indien hij van mening is dat zijn rechten uit hoofde van deze verordening geschonden zijn ten gevolge van een verwerking van zijn persoonsgegevens die niet aan deze verordening voldoet.
Een procedure tegen een verwerkingsverantwoordelijke of een verwerker wordt ingesteld bij de gerechten van de lidstaat waar de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker een vestiging heeft. Een dergelijke procedure kan ook worden ingesteld bij de gerechten van de lidstaat waar de betrokkene gewoonlijk verblijft, tenzij de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker een overheidsinstantie van een lidstaat is die optreedt in de uitoefening van het overheidsgezag.

Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming

Artikel 34 (Toepasselijkheid Algemene wet bestuursrecht bij beslissingen van bestuursorganen)
Een schriftelijke beslissing op een verzoek als bedoeld in de artikelen 15 tot en met 22 van de AVG wordt genomen binnen de in artikel 12, derde lid, van de AVG genoemde termijnen en geldt, voor zover deze is genomen door een bestuursorgaan, als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 35 (toepasselijkheid burgerlijk recht bij beslissingen van niet-bestuursorganen)
1. Indien de beslissing op een verzoek als bedoeld in artikel 34 is genomen door een ander dan een bestuursorgaan, kan de belanghebbende zich tot de rechtbank wenden met het schriftelijk verzoek de verwerkingsverantwoordelijke te bevelen het verzoek als bedoeld in de artikelen 15 tot en met 22 van de verordening alsnog toe of af te wijzen.
2. Het verzoekschrift wordt ingediend binnen zes weken na ontvangst van het antwoord van de verwerkingsverantwoordelijke. Indien de verwerkingsverantwoordelijke niet binnen de in artikel 12, derde lid, van de verordening genoemde termijnen heeft geantwoord, is de indiening van het verzoekschrift niet aan een termijn gebonden.
3. De rechtbank wijst het verzoek toe, voor zover zij dit gegrond oordeelt. Alvorens de rechtbank beslist, stelt zij zo nodig de belanghebbenden in de gelegenheid hun zienswijze naar voren te brengen.
4. De indiening van het verzoekschrift behoeft niet door een advocaat te geschieden.
5. De derde afdeling van de vijfde titel van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is van overeenkomstige toepassing.
6. De rechtbank kan partijen en anderen verzoeken binnen een door haar te bepalen termijn schriftelijke inlichtingen te geven en onder hen berustende stukken in te zenden. De verwerkingsverantwoordelijke en belanghebbende zijn verplicht aan dit verzoek te voldoen. De artikelen 8:45, tweede en derde lid, en 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.

Beleidsregels prioritering klachtenonderzoek AP (de Beleidsregels)

Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Beleidsregels onderzoekt de AP de inhoud van een klacht in de mate waarin dat gepast is.
In het tweede lid staat dat de AP eerst op basis van de inhoud van de klacht beoordeelt of het gaat om verwerking van persoonsgegevens die de klagen betreft en of er al dan niet sprake is van overtreding van de AVG.
In het derde lid is aangegeven dat indien uit de eerste beoordeling volgt dat mogelijk sprake is van een overtreding, maar deze nog niet kan worden vastgesteld, de AP een afweging maakt of er aanleiding is voor een nader onderzoek. Daarbij hanteert de AP de volgende, niet cumulatieve, factoren:
de mate waarin de betrokken wordt geraakt door de vermeende overtreding;
de bredere maatschappelijke betekenis van een eventueel optreden van de AP, mede bezien vanuit de aandachtspunten die de AP op periodieke basis bekend maakt;
de mate waarin de AP in staat is doeltreffend en doelmatig op te treden.

Voetnoten

1.HvJ EU 4 mei 2017, zaak C-13/16 (Rigas)
2.Neergelegd in de Beleidsregels prioritering klachtenonderzoek AP van 1 oktober 2018
3.HvJ EU 4 mei 2017, zaak C-13/16 (Rigas)
4.Bijvoorbeeld de uitspraak van 15 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1569
5.Onder meer HvJ EU van 29 juli 2019, ECLI:EU:C:2019:629 (Fashion ID).
6.HvJ EU van 11 december 2019, ECLI:EU:C:2019:1064, r.o. 42 (bloc MSA-ScaraA)
7.Stcrt. 2018, 54287.
8.Dit volgt uit het document Focus AP 2020-2023, Dataprotectie in een digitale samenleving van de Autoriteit Persoonsgegevens (raadpleegbaar via www.autoriteitpersoonsgegevens.nl)
10.Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van de Richtlijn 95/46/EG