ECLI:NL:RBDHA:2021:6366

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
21 juni 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2802
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht over cameratoezicht door buren en de behandeling daarvan door de Autoriteit Persoonsgegevens

In deze zaak hebben eisers op 1 april 2019 een klacht ingediend bij de Autoriteit Persoonsgegevens (verweerder) over hun buren, die camera's hebben geïnstalleerd die mogelijk gericht zijn op de woning en tuin van eisers. De eisers stellen dat deze handeling in strijd is met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Verweerder heeft de klacht bij besluit van 12 november 2019 niet verder in behandeling genomen, en het bezwaar van eisers tegen dit besluit is bij besluit van 3 maart 2020 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 15 juni 2021 de zaak behandeld via een skype-verbinding, waarbij eisers en hun gemachtigden aanwezig waren, evenals de derde-partij en diens echtgenote.

De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat verweerder beleidsvrijheid heeft om al dan niet handhavend op te treden en dat het niet onredelijk is dat verweerder gebruik heeft gemaakt van prioriteringscriteria. De rechtbank concludeert dat verweerder voldoende informatie heeft ingewonnen om tot het besluit te komen en dat het niet noodzakelijk was om eisers te horen voorafgaand aan het bestreden besluit. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, omdat er onvoldoende feitelijke aanknopingspunten zijn om een overtreding van de AVG vast te stellen. De rechtbank wijst erop dat de eisers onvoldoende bewijs hebben geleverd dat de camera's daadwerkelijk beelden opnemen en dat er sprake is van een inbreuk op hun privacy. De rechtbank concludeert dat een eventueel optreden van verweerder niet doeltreffend en niet doelmatig zal zijn, gezien de verstoorde burenrelatie en de beperkte middelen van verweerder.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/2802
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juni 2021 in de zaak tussen

[eisers] e.a., te [woonplaats] , eisers,

en

Autoriteit Persoonsgegevens, verweerder

(gemachtigde: mr. T.G.H. Spruyt en mr. O.S. Nijveld).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde-partij] , te [woonplaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 12 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers klacht in de zin van artikel 77 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) niet verder in behandeling genomen.
Bij besluit van 3 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2021 door middel van een skype-verbinding. Eisers zijn verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Derde-partij is verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Op 1 april 2019 hebben eisers bij de verweerder een klacht ingediend tegen hun buren (ook bewoners van de [Laan] te [plaats] en tevens derde partij), omdat zij camera’s hebben geïnstalleerd die volgens eisers (gedeeltelijk) zijn gericht op (delen van) hun woning en tuin, en daarvan beelden vervaardigen.
Volgens eisers overtreden de buren hiermee de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).
3. Verweerder heeft de AVG-klacht bij besluit van 12 november 2019 niet verder in behandeling genomen. Er was mogelijk sprake van een overtreding, maar verweerder heeft nader onderzoek achterwege gelaten op basis van haar beleidsregels. Wel heeft verweerder de buren van eisers schriftelijk geïnformeerd omtrent wettelijke regels voor cameratoezicht ter bescherming van de privacy van buurtgenoten. Bij het bestreden besluit is het primaire besluit gehandhaafd.
4. Verweerder heeft vastgesteld dat eisers twee foto’s hebben overlegd waarop te zien is dat er (mogelijk) één of meer camera’s aan een huis zijn opgehangen. Wat eisers aanvoeren biedt verweerder echter nog onvoldoende feitelijke aanknopingspunten om een overtreding van de AVG te kunnen vaststellen. Dit volgt niet afdoende uit de foto’s. In deze fase kan nog niet worden vastgesteld dat deze camera werkend is en daadwerkelijk een inbreuk oplevert. Mogelijk is er sprake van een overtreding, maar om deze te kunnen vaststellen is onder meer nodig dat wordt vastgesteld of de camera’s beelden opnemen, zo ja, wat de camera’s precies in beeld brengen en wat de technische specificaties zijn en welke maatregelen door de buurman zijn getroffen ter beperking van de vermeende inbreuk.
Het standpunt van verweerder is dat een eventueel optreden inzake de klacht niet doeltreffend en niet doelmatig zal zijn. Uit de klacht en de daaropvolgende correspondentie tussen eisers en verweerder, komt volgens verweerder het beeld van een verstoorde burenrelatie naar voren, waar inmiddels ook de wijkagent bij betrokken is. Vanwege de verstoorde verhoudingen vindt verweerder het niet aannemelijk dat het verrichten van een nader onderzoek - en indien sprake zou zijn van een overtreding - het eventueel aanwenden van handhavingsinstrumenten door verweerder in het geval van eisers langdurig het gewenste effect heeft. Cameratoezicht op of rond de woning is immers onder bepaalde voorwaarden toegestaan en een eventueel optreden van verweerder naar aanleiding van een nader onderzoek niet hoeft te betekenen dat de camera’s verwijderd moeten worden zoals eisers verzoeken. Verweerder zou voor de klachten van eisers verregaande toezichtsbevoegdheden moeten inzetten om op basis van eigen bevindingen een overtreding vast te kunnen stellen, waarbij voor een goede beoordeling onder meer een onderzoek ter plaatse zal moeten worden verricht. Hiermee zou verweerder een onevenredig beroep moeten doen op haar beperkte capaciteit en middelen. Gelet op artikel 2, derde lid aanhef en onder c, van de Beleidsregels ziet verweerder geen aanleiding voor nader onderzoek.
5. Eisers voeren in beroep aan dat het zeer aannemelijk is dat hun buren zonder grondslag en gerechtvaardigd belang camerabeelden verwerken en vastleggen. Verweerder had eisers in de gelegenheid moeten stellen een schriftelijke verklaring van de wijkagente over te leggen. Van een burenconflict is volgens eisers geen sprake. Eisers zijn ten onrechte niet gehoord voorafgaand aan het bestreden besluit.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder beleidsvrijheid heeft om al dan niet handhavend op te treden. Daarvoor maakt verweerder gebruik van prioriteringscriteria. De rechtbank acht het in dit geval niet onredelijk dat verweerder daaraan heeft vastgehouden.
Verweerder heeft voldoende informatie bij eisers ingewonnen om tot het besluit te komen. Gelet op deze informatie en de gronden die eisers hebben aangevoerd mocht verweerder er van afzien om eisers te horen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Badermann, griffier, op 15 juni 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.