Op 14 maart 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen op een verzoekschrift ex artikel 29f van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door verzoeker, geboren in 1983, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. G.J. Woodrow. Het verzoek was gericht op het verkrijgen van een verklaring dat de strafzaak tegen verzoeker, die sinds zijn aanhouding op 27 december 2017 in een staat van onzekerheid verkeert, beëindigd diende te worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sinds het laatste verhoor bijna twee jaar verstreken zijn en dat er geen nieuwe stukken aan het dossier zijn toegevoegd. De raadsman voerde aan dat de lange periode van inactiviteit aan de zijde van het Openbaar Ministerie, in combinatie met de ernst van de verdenking, aanleiding gaf om de strafzaak te beëindigen. De officier van justitie daarentegen stelde dat er wel degelijk voortgang was in het onderzoek en dat er binnenkort een (concept) dagvaarding zou volgen.
De rechtbank overwoog dat het belang van verzoeker om duidelijkheid te verkrijgen voorop staat, maar dat er geen redelijke verwachting was dat de vervolging niet zou worden voortgezet, gezien de aard van de verdenking en de beperkte activiteit van het Openbaar Ministerie. De rechtbank concludeerde dat, hoewel er enige inactiviteit was, het onderzoek niet volledig stil had gelegen en dat er voldoende grond was om de vervolging voort te zetten. Daarom werd het verzoek tot beëindiging van de strafzaak afgewezen, met de opdracht aan het Openbaar Ministerie om binnen drie maanden een (concept) dagvaarding uit te vaardigen.