ECLI:NL:RBZWB:2023:1651

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
15 maart 2023
Zaaknummer
22-027320
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op verzoekschrift tot beëindiging van de strafzaak ex artikel 29f Sv

Op 14 maart 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen op een verzoekschrift ex artikel 29f van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door verzoeker, geboren in 1983, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. G.J. Woodrow. Het verzoek was gericht op het verkrijgen van een verklaring dat de strafzaak tegen verzoeker, die sinds zijn aanhouding op 27 december 2017 in een staat van onzekerheid verkeert, beëindigd diende te worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sinds het laatste verhoor bijna twee jaar verstreken zijn en dat er geen nieuwe stukken aan het dossier zijn toegevoegd. De raadsman voerde aan dat de lange periode van inactiviteit aan de zijde van het Openbaar Ministerie, in combinatie met de ernst van de verdenking, aanleiding gaf om de strafzaak te beëindigen. De officier van justitie daarentegen stelde dat er wel degelijk voortgang was in het onderzoek en dat er binnenkort een (concept) dagvaarding zou volgen.

De rechtbank overwoog dat het belang van verzoeker om duidelijkheid te verkrijgen voorop staat, maar dat er geen redelijke verwachting was dat de vervolging niet zou worden voortgezet, gezien de aard van de verdenking en de beperkte activiteit van het Openbaar Ministerie. De rechtbank concludeerde dat, hoewel er enige inactiviteit was, het onderzoek niet volledig stil had gelegen en dat er voldoende grond was om de vervolging voort te zetten. Daarom werd het verzoek tot beëindiging van de strafzaak afgewezen, met de opdracht aan het Openbaar Ministerie om binnen drie maanden een (concept) dagvaarding uit te vaardigen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02-821533-17
rk-nummer: 22-027320
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 29f van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 29f van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 22 november 2022, in de zaak:
[verzoeker],
geboren op [geboortedag] 1983,
woonplaats kiezende ten kantore van mr. G.J. Woodrow te (5017 HR) Tilburg, Tivolistraat 30.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift ex artikel 29f Sv;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 28 februari 2023 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie, mr. G. van Oosterveld, en mr. G.J. Woodrow als gemachtigd advocaat van verzoeker, gehoord.
Namens verzoeker is verzocht om een verklaring einde strafzaak. Sinds de aanhouding van verzoeker op 27 december 2017 zijn inmiddels ruim 4,5 jaar verstreken en sinds het laatste verhoor reeds bijna 2 jaar. Na het proces-verbaal ten behoeve van de raadkamer van 10 januari 2018 zijn er geen nieuwe stukken meer aan het dossier toegevoegd. De in dat proces-verbaal benoemde nog te verrichten onderzoeken moeten - gelet op het ruime tijdsverloop - inmiddels zijn afgerond. Gelet op de ernst van de verdenking en het desondanks uitblijven van een vervolgingsbeslissing moet worden aangenomen dat het onderzoek kennelijk onvoldoende heeft opgeleverd om tot vervolging over te gaan. Gezien deze stand van zaken valt ook niet te verwachten dat het Openbaar Ministerie alsnog strafvervolging zal inzetten of voortzetten, mede nu de raadkamer in 2018 reeds heeft geoordeeld dat er onvoldoende ernstige bezwaren aanwezig waren. Verzoeker heeft belang bij een verklaring einde zaak, onder meer omdat deze onzekere situatie dan eindelijk wordt beëindigd. Het gaat in deze kwestie om een verdenking ter zake een zeer ernstig misdrijf. De aard van deze verdenking en het geruime tijd uitblijven van een vervolgingsbeslissing drukken zwaar op verzoeker en zijn omgeving.
De raadsman heeft in aanvulling op het verzoekschrift in raadkamer aangevoerd dat hij het eindproces-verbaal een paar dagen geleden heeft ontvangen. Verzoeker persisteert - onder verwijzing naar uitspraken in soortgelijke zaken - bij het verzoek tot beëindiging van de strafzaak nu er sprake is geweest van een hele lange periode van inactiviteit aan de zijde van het Openbaar Ministerie in het strafrechtelijke onderzoek tegen verzoeker waardoor redelijkerwijs niet viel te verwachten dat het Openbaar Ministerie de strafvervolging tegen verzoeker zou in- of voortzetten. Pas op het moment dat er een verzoek tot beëindiging strafzaak wordt ingediend, besluit het Openbaar Ministerie om toch te gaan vervolgen. Deze beslissing tot vervolging dient volgens de raadsman te worden bezien tegen de achtergrond van hetgeen de Hoger Raad hieromtrent heeft overwogen (ECLI:NL:HR:2019:1472).
Het laatste aanvullende onderzoek is op 2 maart 2021 afgerond. Nadien is er niets meer gebeurd. Het Openbaar Ministerie heeft daarvoor geen enkele uitleg gegeven, anders dan dat er een andere officier van justitie naar de zaak is gaan kijken. Het feit dateert uit december 2017. Nu het Openbaar Ministerie toch tot vervolging is overgegaan, zullen er mogelijk onderzoekswensen zijn en zal dit consequenties hebben voor de duur van het onderzoek. Volgens de raadsman is dit een factor die niet miskend dient te worden. De verdediging beseft dat het om een ernstige verdenking gaat, maar acht het wenselijk om beter nu duidelijkheid te verschaffen dan dat op een later moment gezegd moet worden dat de zaak niet kan worden voortgezet. Voorts wenst de raadsman het belang van verzoeker bij beëindiging van de strafzaak te onderstrepen, in die zin dat verzoeker in zijn persoonlijke leven enorm veel last van de strafzaak ondervindt. Zo worden hij en zijn familie door de onterechte verdenking bedreigd, is zijn relatie op de klippen gelopen en zijn meerdere voertuigen in brand gestolen. Voor verzoeker is het van belang dat hij een streep eronder kan zetten en dit hoofdstuk kan afsluiten.
De officier van justitie heeft zich in raadkamer op het standpunt gesteld dat het verzoek dient te worden afgewezen. Daartoe heeft zij aangevoerd dat het tactisch- en forensisch eindproces-verbaal inmiddels is ontvangen en ook aan de raadsman is verstrekt. Aankomende week zal de (concept) dagvaarding met daarbij het verzoek vanuit het Openbaar Ministerie om eventuele onderzoekswensen kenbaar te maken de deur uitgaan. De officier van justitie onderkent dat het gehele onderzoek lang heeft geduurd. Dit kwam mede doordat op het forensisch onderzoek is ingezet en er een wisseling van de zaaksofficier van justitie heeft plaatsgevonden. Bovendien, zo begrijpt de officier van justitie, gaat het om een complexe zaak. Zij is van mening dat de lange duur van het onderzoek niet dient te leiden tot inwilliging van het verzoek beëindiging strafzaak. Anders dan door de raadsman wordt gesteld, heeft het onderzoek het afgelopen anderhalf jaar niet stilgelegen en hebben er volgens de officier van justitie weliswaar niet veel, maar wel enige activiteiten plaatsgevonden. Om de voortvarendheid van het onderzoek te bewaken, verzet de officier van justitie zich niet tegen een eventuele termijnstelling voor het uitbrengen van de dagvaarding.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen.
Bij de toepassing van artikel 29f Sv staat het belang van de verzoeker om duidelijkheid te verkrijgen omtrent de tegen hem aangevangen en nog niet beëindigde vervolging door het Openbaar Ministerie voorop. De maatstaf bij de beoordeling van het verzoek is of in de zaak van de verzoeker, die nog niet formeel is geëindigd, niettemin gezegd kan worden dat de vervolging niet wordt voortgezet.
De raadsman heeft zich onder verwijzing naar een uitspraak van de Hoge Raad in raadkamer op het standpunt gesteld dat er sprake is geweest van een lange periode van inactiviteit aan de zijde van het Openbaar Ministerie en dat de strafzaak mede daarom dient te worden beëindigd.
Volgens de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2019:1472) moet de grond voor een verklaring dat de strafzaak is geëindigd onder meer gezocht worden in de omstandigheid dat niet of nauwelijks (meer) activiteiten worden verricht in het strafrechtelijk onderzoek tegen verdachte en het daarnaast redelijkerwijs niet valt te verwachten dat het Openbaar Ministerie tegen verdachte strafvervolging zal inzetten of voortzetten.
De rechtbank constateert op basis van de voorhanden zijnde stukken dat er sprake lijkt te zijn van een langere periode van inactiviteit aan de zijde van het Openbaar Ministerie, maar dat het onderzoek niet geheel heeft stilgelegen. Uit het verhandelde in raadkamer begrijpt de rechtbank dat het eindproces-verbaal inmiddels door het Openbaar Ministerie is ontvangen en ook aan de verdediging is verstrekt en dat een (concept) dagvaarding met daarbij het verzoek om eventuele onderzoekswensen kenbaar te maken binnenkort zal volgen.
Verzoeker wordt verdacht van het op 23 december 2017 om het leven brengen van
[slachtoffer]. Mede gelet op de aard van deze verdenking is de rechtbank van oordeel dat bij verzoeker niet de redelijke verwachting heeft kunnen ontstaan dat er geen strafvervolging meer zou worden ingezet, temeer daar ook geen andere aanwijzingen voor zijn behalve beperkte activiteit aan de zijde van het Openbaar Ministerie.
Gelet op voornoemde omstandigheden zal de rechtbank het verzoek tot beëindiging van de strafzaak afwijzen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op het tijdsverloop voortvarendheid bij het strafrechtelijk onderzoek zal moeten worden betracht en draagt het Openbaar Ministerie daarom op om binnen een termijn van drie maanden na onderhavige beslissingsdatum de (concept) dagvaarding aan de verdediging te doen uitvaardigen.

3.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Deze beslissing is op 14 maart 2023 gegeven door mr. T.M. Brouwer, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 maart 2023.