ECLI:NL:RBZWB:2023:162
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van WOZ-beschikking en aanslag forensenbelasting voor recreatiewoning
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 januari 2023 uitspraak gedaan in de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Noord-Beveland. De belanghebbende, eigenaar van een recreatiewoning, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking van 29 februari 2020, waarin de waarde van de woning voor het jaar 2020 was vastgesteld op € 113.000, en tegen de aanslag forensenbelasting voor hetzelfde jaar. De heffingsambtenaar had beide bezwaren ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft de beroepen behandeld op 9 december 2022. De belanghebbende betwistte de vastgestelde waarde van de woning en stelde dat deze maximaal € 85.000 zou moeten zijn. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld, door gebruik te maken van de vergelijkingsmethode en een taxatiematrix. De rechtbank concludeerde dat de waarde van de woning en de aanslag onroerende-zaakbelastingen correct waren vastgesteld.
Daarnaast beoordeelde de rechtbank de aanslag forensenbelasting. De belanghebbende stelde dat de aanslag onterecht was opgelegd, omdat zij de woning vanwege corona niet had kunnen gebruiken en deze niet het hele jaar bruikbaar was. De rechtbank oordeelde echter dat de beschikbaarheid van de woning in 2020 bepalend was voor de heffing van forensenbelasting, ongeacht het feitelijke gebruik. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond, waardoor de WOZ-beschikking, de aanslag onroerende-zaakbelastingen en de aanslag forensenbelasting in stand blijven. De belanghebbende kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.