ECLI:NL:RBZWB:2023:162

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 januari 2023
Publicatiedatum
13 januari 2023
Zaaknummer
BRE 20/9470 en BRE 20/9574
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van WOZ-beschikking en aanslag forensenbelasting voor recreatiewoning

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 januari 2023 uitspraak gedaan in de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Noord-Beveland. De belanghebbende, eigenaar van een recreatiewoning, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking van 29 februari 2020, waarin de waarde van de woning voor het jaar 2020 was vastgesteld op € 113.000, en tegen de aanslag forensenbelasting voor hetzelfde jaar. De heffingsambtenaar had beide bezwaren ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft de beroepen behandeld op 9 december 2022. De belanghebbende betwistte de vastgestelde waarde van de woning en stelde dat deze maximaal € 85.000 zou moeten zijn. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld, door gebruik te maken van de vergelijkingsmethode en een taxatiematrix. De rechtbank concludeerde dat de waarde van de woning en de aanslag onroerende-zaakbelastingen correct waren vastgesteld.

Daarnaast beoordeelde de rechtbank de aanslag forensenbelasting. De belanghebbende stelde dat de aanslag onterecht was opgelegd, omdat zij de woning vanwege corona niet had kunnen gebruiken en deze niet het hele jaar bruikbaar was. De rechtbank oordeelde echter dat de beschikbaarheid van de woning in 2020 bepalend was voor de heffing van forensenbelasting, ongeacht het feitelijke gebruik. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond, waardoor de WOZ-beschikking, de aanslag onroerende-zaakbelastingen en de aanslag forensenbelasting in stand blijven. De belanghebbende kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 20/9470 en 20/9574
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 januari 2023 in de zaken tussen
[belanghebbende]uit [woonplaats] , belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Noord-Beveland, de heffingsambtenaar.

1.Inleiding

1.1.
Bij beschikking van 29 februari 2020 (hierna: de WOZ-beschikking) is de waarde van de woning gelegen aan de [adres] (hierna: de woning) voor het jaar 2020 vastgesteld op € 113.000. Tegelijk is ook een aanslag onroerende-zaakbelastingen opgelegd.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar van 29 september 2020 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende tegen de WOZ-beschikking ongegrond verklaard.
1.3.
Daarnaast heeft de heffingsambtenaar met dagtekening 31 augustus 2020 aan belanghebbende een aanslag forensenbelasting voor het jaar 2020 opgelegd.
1.4.
Bij uitspraak op bezwaar van 6 oktober 2020 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag forensenbelasting ongegrond verklaard.
1.5.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar.
1.5.
De rechtbank heeft de beroepen op 9 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben als gemachtigde van belanghebbende [gemachtigde] deelgenomen en als heffingsambtenaar [heffingsambtenaar 1] en [heffingsambtenaar 2] .

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woning. De woning is een vrijstaande recreatiewoning met het bouwjaar 1970. De woning heeft een tuinhuis en een inhoud van ongeveer 150 m3. De oppervlakte van het perceel bedraagt 383 m2.
2.2.
De aanslag forensenbelasting voor het jaar 2020 is vastgesteld op een bedrag van € 321.

3.Beoordeling door de rechtbank

Is de WOZ-beschikking en de aanslag onroerende-zaakbelastingen naar de goede waarde vastgesteld?
3.1.
Partijen zijn het niet eens over de waarde van de woning. Belanghebbende vindt dat de waarde van de woning maximaal € 85.000 kan zijn. De heffingsambtenaar handhaaft de bij beschikking vastgestelde waarde van € 113.000.
3.2.
Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die daaraan dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever “de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding”. [1]
3.3.
De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is de heffingsambtenaar hierin geslaagd.
3.4.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de woning vastgesteld aan de hand van de vergelijkingsmethode. Daartoe heeft de heffingsambtenaar gebruik gemaakt van een taxatiematrix waarin gegevens van de woning zijn opgenomen en de woning is vergeleken met een aantal referentieobjecten, te weten [referentieobject 1] , [referentieobject 2] en [referentieobject 3] te [plaats] .
3.5.
De rechtbank overweegt dat de in de taxatiematrix genoemde referentieobjecten alle gelegen zijn op hetzelfde recreatiepark. De referentieobjecten [referentieobject 2] en [referentieobject 3] zijn binnen een jaar na de waardepeildatum verkocht. Het referentieobject [referentieobject 1] is binnen veertien maanden na de waardepeildatum verkocht en daarvoor heeft de heffingsambtenaar een indexering toegepast. De woning en de referentieobjecten zijn vergelijkbaar qua inhoud en hebben nagenoeg dezelfde indicaties qua ligging. In de taxatiematrix zijn ook de verschillen tussen de woning en de referentieobjecten inzichtelijk gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar aan de hand van de gegevensmatrix voldoende inzichtelijk gemaakt hoe met de verschillen tussen de genoemde woningen rekening is gehouden. Daarbij acht de rechtbank nog van belang dat de heffingsambtenaar rekening heeft gehouden met de matige kwaliteit en de matige onderhoudstoestand zoals die ook naar voren kwamen bij de inpandige opname in januari 2021.
3.6.
Wat belanghebbende in beroep heeft aangevoerd, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
3.7.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, zijn de waarde van de woning en de aanslag onroerende-zaakbelastingen niet te hoog vastgesteld.
Is de aanslag forensenbelasting terecht en naar het juiste bedrag opgelegd?
3.8.
Op grond van artikel 223 van de Gemeentewet kan een forensenbelasting worden geheven. Artikel 2, eerste lid, van de Verordening forensenbelasting Noord-Beveland 2020 (hierna: de verordening) luidt:
“Onder de naam ‘forensenbelasting’ wordt een directe belasting geheven van de natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.”.
Deze bepaling is in overeenstemming met artikel 223 van de Gemeentewet.
3.9.
Vast staat dat belanghebbende in het jaar 2020 haar hoofdverblijf niet in de gemeente Noord-Beveland had. Volgens belanghebbende is de aanslag ten onrechte aan haar opgelegd, omdat zij de woning vanwege corona een periode niet heeft kunnen gebruiken en omdat deze niet heel het jaar bruikbaar is vanwege het ontbreken van centrale verwarming.
3.10.
De heffingsambtenaar voert aan dat op basis van de verordening bepalend is of belanghebbende de woning beschikbaar had in 2020.
3.11.
Het is niet in geschil dat belanghebbende in het jaar 2020 meer dan 90 dagen over de recreatiewoning kon beschikken en deze beschikbaarheid staat los van de vraag of zij daadwerkelijk gebruik van de woning heeft gemaakt. Het feit dat zij op grond van feitelijke omstandigheden de woning gemiddeld slechts 40 dagen per jaar gebruikt, is dan ook niet bepalend voor de beschikbaarheid in 2020. Het feit dat belanghebbende als niet-ingezetene geen invloed heeft op de heffing van forensenbelasting, doet aan de verbindendheid van de verordening, gebaseerd op de Gemeentewet, niet af. De heffingsambtenaar heeft dan ook terecht de aanslag forensenbelasting opgelegd.

4.Conclusie en gevolgen

De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de WOZ-beschikking, de aanslag onroerende-zaakbelastingen en de aanslag forensenbelasting in stand blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

5.Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.D. Dockx, griffier, op 20 januari 2023 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44