In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 9 januari 2023, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de ontvanger van de belastingdienst beoordeeld. De zaak betreft de in rekening gebrachte vervolgingskosten door de ontvanger in verband met het betekenen van een dwangbevel voor de ambtshalve opgelegde aanslag erfbelasting. De rechtbank heeft op 11 mei 2022 de zaak behandeld, waarbij de ontvanger aangaf dat de belanghebbende een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag erfbelasting kon indienen. Na deze zitting heeft de ontvanger de rechtbank geïnformeerd dat de aanslag erfbelasting is verminderd naar nihil. Dit leidde tot de vraag of de belanghebbende haar beroep nog wenste te handhaven.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de betekeningskosten ten onrechte in rekening zijn gebracht, aangezien de ontvanger had toegezegd dat een vermindering van de aanslag zou leiden tot een overeenkomstige vermindering van de kosten. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar van 12 januari 2021 vernietigd en de betekeningskosten naar nihil verminderd. Tevens is bepaald dat de ontvanger het griffierecht van € 49 aan de belanghebbende moet vergoeden, evenals een vergoeding van € 150 voor de gemaakte proceskosten.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch. De rechtbank heeft de uitspraak gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. S.A. van Beijsterveldt.