ECLI:NL:RBZWB:2023:1491

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
9 maart 2023
Zaaknummer
AWB - 21 _ 5565
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag parkeerbelasting door de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 15 maart 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Breda beoordeeld. De heffingsambtenaar had aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd op 14 november 2021, welke aanslag door belanghebbende als onterecht werd bestreden. De rechtbank constateert dat de naheffingsaanslag is opgelegd omdat belanghebbende niet de juiste parkeerzone had geselecteerd, wat resulteerde in een onjuiste betaling van de parkeerbelasting. Belanghebbende voerde aan dat hij de parkeerbelasting had willen voldoen via een parkeerapp, maar een fout had gemaakt bij het invoeren van de code. De rechtbank oordeelt dat de verantwoordelijkheid voor het correct betalen van de parkeerbelasting bij belanghebbende ligt en dat de heffingsambtenaar niet verplicht is tot coulance. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en verklaart het beroep ongegrond. Er wordt geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/5565

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 maart 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats 1], belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 15 december 2021.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd met dagtekening 14 november 2021 en aanslagnummer [aanslagnummer] (hierna: de naheffingsaanslag).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek bij brief van 10 maart 2023 gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
De auto met kenteken [kenteken] stond op 7 november 2021 omstreeks 15:52 uur stil aan de [adres] te [plaats 2]. Tijdens een controle op voornoemde datum en tijd is door parkeercontroleurs geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.
2.2.
Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 66,80 bestaande uit een bedrag aan belasting van € 2,30 en € 64,50 aan kosten van de naheffingsaanslag.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht de naheffingsaanslag parkeerbelasting aan belanghebbende heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de
argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Is de naheffingsaanslag terecht opgelegd?
Standpunt belanghebbende
3.2.
Belanghebbende voert aan dat de oplegging van een naheffingsaanslag onredelijk is. Nadat hij de auto had geparkeerd, wilde hij met zijn [parkeekapp] parkeerapp de verschuldigde parkeerbelasting voldoen en heeft hij dat ook gedaan. Op ongeveer 15 meter van zijn auto stond een parkeerautomaat met de code [code]. Bij het invoeren van de code in de app heeft belanghebbende echter een fout gemaakt en abusievelijk de code [code] ingetypt. Hij wist niet dat er verschillende parkeertarieven golden in [plaats 2]. Tevens stelt belanghebbende dat een naheffing van € 66,80 disproportioneel is ten opzichte van de € 2 te weinig betaalde parkeerbelasting.
Standpunt heffingsambtenaar
3.3.
Volgens de heffingsambtenaar is de naheffingsaanslag terecht opgelegd. Belanghebbende heeft parkeerbelasting voldaan, maar voor een parkeerzone met een ander (lager) tarief. Als het bedrag zou zijn betaald onder vermelding van de juiste parkeerzone dan was op het moment van controle de tijd waarvoor betaald was inmiddels verstreken.
Toetsingskader van de rechtbank
3.4.
Op grond van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en het gelijkluidende artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
Beoordeling
3.5.
Niet in geschil is dat de auto geparkeerd stond aan de [adres] te [plaats 2] en dat deze locatie door het college van burgemeester en wethouders is aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.
3.6.
De rechtbank stelt voorop dat de parkeerbelasting een objectieve belasting is, waarbij opzet en schuld of intentie geen rol spelen. Dat betekent dat het voor de verschuldigdheid van de parkeerbelasting niet relevant is of belanghebbende al dan niet bewust geen parkeerbelasting heeft voldaan. Dit is slechts anders in het geval van een acute noodsituatie (overmacht).
3.7.
In dit geval had belanghebbende een onjuiste parkeerzone aangeklikt, die ook nog eens een lager parkeertarief kende. Dat hij niet wist dat er verschillende parkeertarieven waren en dat hij niet expres een onjuiste parkeerzone heeft ingetoetst, kan niet worden aangemerkt als overmacht en dient voor zijn eigen rekening en risico te blijven. Belanghebbende is namelijk zelf verantwoordelijk voor het juist en tijdig betalen van parkeerbelasting. Nu hij hieraan niet heeft voldaan en op het moment van controle geen parkeerbelasting meer was voldaan, is terecht een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. De Verordening Parkeerbelastingen Breda 2021 (de Verordening) verplicht de heffingsambtenaar niet tot de door belanghebbende gevraagde coulance. Hoewel de rechtbank niet twijfelt aan de goede intenties van belanghebbende, kan zijn standpunt niet leiden tot vernietiging van de naheffingsaanslag.
3.8.
Voor zover belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag te hoog is, omdat hij slechts € 2 te weinig parkeerbelasting heeft voldaan, overweegt de rechtbank als volgt. Volgens het bepaalde in artikel 234, derde lid, van de Gemeentewet is de heffingsambtenaar bevoegd om bij naheffing standaard een forfaitair bedrag gelijk aan de verschuldigde parkeerbelasting voor een uur in rekening te brengen, ongeacht of voor een deel van het uur wel parkeerbelasting is voldaan. [1] De kosten van de naheffingsaanslag (€ 64,50) zijn vastgesteld in artikel 10, eerste lid, van de Verordening, gelezen in samenhang met onderdeel E van de Tarieven- en kostentabel parkeerbelastingen 2021 (bijlage bij de Verordening). De naheffingsaanslag is dus niet te hoog vastgesteld.

Conclusie en gevolgen

4.1.
De naheffingsaanslag is terecht aan belanghebbende opgelegd. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
4.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 15 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad, 18 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:56.