ECLI:NL:RBZWB:2023:1490

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
9 maart 2023
Zaaknummer
AWB- 22_2593 en 22_2594
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en herziening van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet na schending van de inlichtingenplicht

Op 8 maart 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken van eiser tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom (ISD) over de intrekking en herziening van zijn bijstandsuitkering. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. R.A. Remport Urban, had bezwaar gemaakt tegen besluiten van de ISD die zijn bijstandsuitkering per 16 augustus 2021 hadden opgeschort en later ingetrokken. De ISD had eiser herhaaldelijk uitgenodigd om bewijsstukken te overleggen, maar eiser was niet verschenen op de afspraken en had geen bewijsstukken ingediend. De rechtbank oordeelde dat eiser de inlichtingenplicht had geschonden en dat de ISD terecht de bijstandsuitkering had ingetrokken. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgronden van eiser niet konden leiden tot een andere beslissing en verklaarde de beroepen ongegrond. Eiser kreeg geen proceskostenvergoeding en het griffierecht werd niet vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 22/2593 PW en 22/2594 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 maart 2023 in de zaken tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. R.A. Remport Urban,
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom(ISD), verweerder.

Inleiding

Bij brief van 9 augustus 2021 heeft de ISD eiser via zijn bewindvoerder, [naam bewindvoerder] , uitgenodigd voor een gesprek op 16 augustus 2021 en eiser verzocht om bewijsstukken mee te nemen van kasstortingen of bijschrijvingen van derden op zijn bankrekeningen over de periode van 1 januari 2021 tot en met heden. Eiser is niet op de afspraak verschenen.
Bij besluit van 16 augustus 2021 heeft de ISD eisers bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet per 16 augustus 2021 opgeschort en hem in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen door op 25 augustus 2021 te verschijnen en genoemde bewijsstukken mee te nemen. Eiser is niet op de afspraak verschenen.
Bij brief van 22 september 2021 heeft ISD eiser nogmaals in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen door op 5 oktober 2021 te verschijnen en genoemde bewijsstukken mee te nemen. Eiser is wederom niet verschenen.
Bij besluit van 6 oktober 2021 (primair besluit I) heeft de ISD eisers bijstandsuitkering ingetrokken per 16 augustus 2021.
Bij afzonderlijk besluit van 6 oktober 2021 (primair besluit II) heeft de ISD eisers bijstandsuitkering herzien over de periode van 12 januari 2021 tot en met 31 juli 2021.
Bij besluit van 21 oktober 2021 (primair besluit III) heeft de ISD de als gevolg hiervan onverschuldigd betaalde bijstandsuitkering en bijzondere bijstand van eiser teruggevorderd tot een bedrag van € 1.057,38.
Eiser heeft tegen de primaire besluiten bezwaar gemaakt.
Bij de afzonderlijke bestreden besluiten van 6 april 2022 heeft de ISD de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit I ongegrond en tegen de primaire besluiten II en III gegrond verklaard in die zin dat eisers bijstandsuitkering is herzien over de periode van 1 maart 2021 tot en met 31 juli 2021 en dat de hoogte van het terug te vorderen bedrag is vastgesteld op
€ 585,68.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de afzonderlijke besluiten (bestreden besluit I en II) van 6 april 2022 over zijn recht op een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet.
Het beroep tegen bestreden besluit I is bij de rechtbank geregistreerd met zaaknummer
BRE 22/2593 PW.
Het beroep tegen bestreden besluit II is bij de rechtbank geregistreerd met zaaknummer BRE 22/2594 PW.
De rechtbank heeft de beroepen op 21 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en mr. E.P.C. van der Bon namens de ISD.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

1.
Feiten.
Eiser ontvangt een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande. Op basis van een melding van eisers bewindvoerder dat eiser op zijn bankrekening geldbedragen van derden ontvangt, is het college een onderzoek gestart. In dat kader zijn bankafschriften bij eiser opgevraagd en onderzocht. Op de bankafschriften over de periode van 1 januari 2021 tot 16 augustus 2021 waren diverse stortingen zichtbaar.
De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 6 oktober 2021.
2.
Wettelijk kader.
De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.
Standpunt van eiser.
Eiser stelt dat hij heel duidelijk informatie heeft gegeven over zijn persoonlijke omstandigheden en over zijn feitelijke situatie. Eiser stelt dat hij zich in een moeilijke situatie bevindt; hij doet ook veel voor anderen. Het kan zijn dat eiser wel eens minder goed bereikbaar was maar dat mag niet tegen hem gebruikt worden. Eiser doet zijn uiterste best om zijn steentje bij te dragen aan de maatschappij.
4.
Intrekking na opschorting.
De rechtbank stelt vast dat eiser geen bezwaar heeft gemaakt tegen het opschortingsbesluit van 16 augustus 2021. Verder staat vast dat eiser zonder bericht van verhindering niet is verschenen op de gesprekken bij de ISD op 25 augustus 2021 en 5 oktober 2021 en evenmin binnen de door de ISD vastgestelde termijn de gevraagde toelichting op de stortingen en bijschrijvingen op zijn bankrekening heeft gegeven.
Vaststaat dus dat eiser het verzuim, te weten het niet verschijnen op de geplande gespreken en het niet geven van de gevraagde toelichting, niet binnen de vastgestelde termijn heeft hersteld.
Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet op de geplande gesprekken kon komen om een toelichting te geven. Hiermee is gegeven dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet is voldaan. De ISD was daarom bevoegd de bijstand van eiser in te trekken per datum opschorting, te weten 16 augustus 2021. Wat eiser heeft aangevoerd, levert geen grond op voor het oordeel dat de ISD niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking gebruik heeft kunnen maken. De uitnodigingen zijn tijdig verzonden, steeds op termijn van een week. Bovendien is eiser door de ISD nog een extra hersteltermijn verleend. Verder is niet gebleken dat het niet verschijnen op de geplande gesprekken eiser niet te verwijten valt.
De beroepsgronden kunnen niet leiden tot een andere beslissing.
De beroepsgronden slagen niet, zodat de ISD de bijstandsuitkering mocht intrekken per 16 augustus 2021.
5.
Herziening.
Het besluit tot intrekking (en herziening) van bijstand is een voor betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandsverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat in dit geval aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan, in beginsel op de ISD rust.
Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiser de inlichtingenplicht van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet heeft geschonden.
Eiser stelt ook in deze zaak dat hij heel duidelijk informatie heeft gegeven over zijn persoonlijke omstandigheden en over zijn feitelijke situatie. Eiser wijst op de problemen die hij ondervindt. Eiser stelt dat het hier om minimale overboekingen gaat voor bijvoorbeeld consumpties of sigaretten die hij voor anderen heeft voorgeschoten. Ook betreft het kosten voor het zwembad. Eiser geeft aan dat geen sprake is van bijdragen in zijn levensonderhoud.
Vaststaat dat eiser in de periode van 1 maart 2021 tot en met 31 juli 2021 veelvuldig bijschrijvingen op zijn bankrekening ontving variërend in grootte van € 15,09 tot € 30,00.
Verder staat vast dat eiser hiervan spontaan geen melding heeft gemaakt bij de ISD. Daarmee heeft hij de inlichtingenplicht geschonden.
Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB: zie bijvoorbeeld de uitspraken van 6 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3307 en 5 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4180) worden kasstortingen en bijschrijvingen op een bankrekening van een bijstandontvanger in beginsel als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet beschouwd. De stelling dat sprake is van geldleningen die moeten worden terugbetaald of van een gift, leidt op zichzelf niet tot een ander oordeel. Een geldlening of een gift is immers in artikel 31, tweede lid, van de Participatiewet niet uitgezonderd van het middelenbegrip. Verder worden periodieke betalingen van derden, waaronder familieleden, aan bijstandsontvangers - ongeacht in welke vorm deze worden verstrekt en waarover vrijelijk kan worden beschikt - als inkomen van de bijstandsontvanger aangemerkt. Dat bij een aannemelijk gemaakte lening de schuldenlast van betrokkene toeneemt, is - in gevallen als hier waarin geen sprake is van een als vermogen aan te merken middel - niet van belang. Dit kan slechts anders zijn in het geval dat een betrokkene is aangewezen op het aangaan van geldleningen om in zijn onderhoud te voorzien in een periode waarin hij geen bijstand of ander inkomen ontvangt, maar die situatie doet zich hier (vanaf 1 maart 2021) niet voor.
Eiser is in de gelegenheid geboden om aannemelijk te maken dat hij de ontvangen middelen niet kon aanwenden voor zijn levensonderhoud, maar is hierin niet geslaagd. De rechtbank wijst op de uitspraak van de CRvB van 14 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:62.
Op 9 maart 2022 heeft eiser in antwoord op de email van de ISD aangegeven dat hij geen telefoon en internet heeft en dus moeilijk communiceert met instanties, dat hij continu moet lenen om rond te komen, dat de huur al maanden niet is betaald en dat hij dreigt dakloos te worden. Verder heeft hij aangegeven dat zijn moeder is overleden (op 29 januari 2022) en dat hij haar huis moest ontruimen. Als bijlagen zijn bijgevoegd verklaringen van [naam betrokkene 1] , [naam betrokkene 2] , [naam betrokkene 3] , [naam betrokkene 4] , [naam betrokkene 5] , [naam betrokkene 6] , [naam betrokkene 7] , [naam betrokkene 8] , [naam betrokkene 9] en [naam betrokkene 10] .
De ISD heeft deze verklaringen bij de beoordeling van het bezwaar betrokken. De ISD stelt zich op het standpunt dat verklaringen dat een contante betaling heeft plaatsgevonden, zonder bewijs of bankafschrift, niet worden aangemerkt als objectief en verifieerbaar bewijs. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij de ontvangen bedragen niet kon aanwenden voor levensonderhoud, aldus de ISD. De rechtbank kan dit volgen.
De ISD stelt zich terecht op het standpunt dat sprake is van middelen die eiser kon aanwenden voor zijn levensonderhoud en heeft terecht eisers bijstandsuitkering herzien zoals gespecificeerd in de bijlage bij bestreden besluit II. Daarbij heeft de ISD kleine bedragen onder de € 15,- niet als middel meegenomen, hetgeen in het voordeel van eiser is. Ook heeft ISD rekening gehouden met het feit dat de eerste betaling van bijstandsuitkering pas midden februari 2021 heeft plaatsgevonden.
De beroepsgronden slagen niet.
6.
Terugvordering.
Omdat als gevolg van schending van de inlichtingenplicht tot een te hoog bedrag bijstand is verleend, was ISD verplicht om met toepassing van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet de kosten van de ten onrechte verleende bijstand van eiser terug te vorderen.
Op grond van artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet kan de ISD op grond van dringende redenen besluiten geheel of ten dele van terugvordering af te zien. Dringende redenen doen zich alleen voor als de terugvordering onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen voor de betrokkene heeft. Het moet dan gaan om gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is.
Wat eiser in de bezwaarprocedure heeft aangegeven, namelijk dat hij in zware financiële en sociale moeilijkheden is terecht gekomen, is niet aan te merken als dringende reden als hiervoor bedoeld. Bij de invordering van het terugvorderingsbedrag wordt immers rekening gehouden met de aflossingscapaciteit en de draagkracht. Voor zover eisers reactie van 9 maart 2022 is bedoeld als een beroep op dringende redenen om af te zien van terugvordering, kan dit beroep niet slagen omdat het onvoldoende is onderbouwd.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepen zijn ongegrond.
Omdat de beroepen ongegrond worden verklaard krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is op 8 maart 2023 gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Het tweede lid bepaalt dat de belanghebbende het bijstandverlenend orgaan desgevraagd de medewerking verleent die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet, waaronder in ieder geval wordt verstaan het verlenen van medewerking aan een oproep om op een bepaalde plaats en tijd te verschijnen in verband met zijn arbeidsinschakeling.
Artikel 31, eerste lid, eerste volzin van de Participatiewet bepaalt dat tot de middelen alle vermogens- en inkomensbestanddelen worden gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
Artikel 53a, zesde lid, van de Participatiewet bepaalt dat het college is bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening of intrekking van de bijstand.
Op grond van artikel 54, eerste lid van de Participatiewet kan het college, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten:
a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of
b. vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.
Op grond van het tweede lid doet het college mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen.
Op grond van het derde lid herziet het college een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Op grond van het vierde lid kan het college, als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet vordert het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terug, voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
Op grond van het achtste lid kan het college, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.