ECLI:NL:RBZWB:2023:1460

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
8 maart 2023
Zaaknummer
AWB- 22_4096
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van de aanvraag voor compensatie van de transitievergoeding door het UWV

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 maart 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor compensatie van de transitievergoeding beoordeeld. Eiseres had een aanvraag ingediend bij het UWV voor compensatie van een transitievergoeding die zij had betaald aan haar voormalig werknemer. Het UWV had de aanvraag afgewezen op basis van de stelling dat deze te laat was ingediend, omdat deze meer dan zes maanden na de betaling van de transitievergoeding was ingediend. Eiseres betwistte dit en voerde aan dat de vergoeding pas in september 2021 was betaald, waardoor de aanvraag tijdig was. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag inderdaad te laat was ingediend, maar dat de bijzondere omstandigheden van het geval, waaronder de ziekte en het overlijden van de adviseur van eiseres, aanleiding gaven om de strikte toepassing van de aanvraagtermijn buiten toepassing te laten. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het UWV op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Eiseres kreeg ook een vergoeding voor de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/4096 CRTV

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 maart 2023 in de zaak tussen

[Naam VOF] , uit [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),
en

De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag van eiseres voor de compensatie van de transitievergoeding, die zij heeft betaald aan haar voormalig werknemer [naam werknemer] (werknemer).
Het UWV heeft deze aanvraag met het besluit van 12 april 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 14 juli 2022 op het bezwaar van eiseres is het UWV bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 16 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam vertegenwoordiger] namens eiseres en de gemachtigde van eiseres. Het UWV is, zonder voorafgaand bericht, niet verschenen.
De termijn voor het doen van uitspraak is met zes weken verlengd.

Totstandkoming van het besluit

1.1
Eiseres heeft op 18 maart 2022 een aanvraag compensatie voor transitievergoeding bij langdurige arbeidsongeschiktheid ingediend bij het UWV voor een door haar aan een werknemer betaalde vergoeding van € 17.575,22. Bij haar aanvraag heeft eiseres een loonstrook van deze werknemer over de periode mei 2021 gevoegd, waarop staat vermeld dat de transitievergoeding per kas is betaald.
1.2
Bij besluit van 12 april 2022 is de aanvraag van eiseres afgewezen. Het UWV heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de aanvraag te laat is ingediend, omdat deze langer dan zes maanden na 31 mei 2021 is ingediend.
1.3
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. Daarbij heeft eiseres aangevoerd dat de transitievergoeding in september 2021 aan de werknemer is uitbetaald, waardoor de aanvraag volgens haar tot en met 31 maart 2022 kon worden ingediend. Daarnaast is de transitievergoeding volgens eiseres niet alleen wegens langdurige arbeidsongeschiktheid betaald, maar ook wegens bedrijfsbeëindiging. Tot slot heeft eiseres een beroep gedaan op de hardheidsclausule.
1.4
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Het UWV heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de aanvraag voor compensatie van de transitievergoeding is ingediend, omdat de werknemer langdurig arbeidsongeschikt was en niet omdat er sprake was van een bedrijfsbeëindiging. Uitgaande van 31 mei 2021 als betaaldatum had eiseres volgens het UWV tot 1 december 2021 de tijd om de aanvraag in dienen. Nu de aanvraag op 18 maart 2022 is gedaan, is deze volgens het UWV te laat gedaan. Met de redenen waarom de aanvraag te laat is ingediend, kan door het UWV geen rekening worden gehouden.

Geschil

2.1
De rechtbank beoordeelt of het UWV terecht de aanvraag van eiseres voor de compensatie van een transitievergoeding heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Wettelijk kader
2.2
Op grond van artikel 7:673e, zevende lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) worden bij ministeriële regeling regels gesteld met betrekking tot de aanvraag om compensatie van een verschuldigde transitievergoeding.
2.3
In artikel 2, aanhef en onder b, van de Regeling compensatie transitievergoeding (Regeling) is geregeld dat de aanvraag wordt afgewezen, als deze wordt ingediend meer dan zes maanden na de dag waarop de werkgever de volledige vergoeding aan de werknemer heeft verstrekt.
Standpunt eiseres
2.4
Eiseres heeft aangevoerd dat zij de aanvraag voor compensatie tijdig heeft ingediend. De administratieve verloning heeft weliswaar in mei 2021 plaatsgevonden, maar de vergoeding is pas betaald in september 2021. Indien de exacte datum van uitbetaling niet bekend is, dient volgens de online aanvraag als uitbetalingsdatum de laatste dag van de maand waarin de betaling heeft plaatsgevonden, aangegeven te worden. Uitgaande van 30 september 2021 als betaaldatum, is 31 maart 2022 de uiterste aanvraagdatum. Doordat de aanvraag op 18 maart 2022 is gedaan, is deze volgens eiseres dus tijdig gedaan.
Subsidiair heeft eiseres gewezen op de trieste omstandigheden waaronder de aanvraag (te) laat is gedaan. De voormalig adviseur van eiseres, de heer [naam adviseur] ( [naam adviseur] ), is na een kort ziekbed eind januari 2022 overleden. Wegens de ziekte van [naam adviseur] heeft de gemachtigde van eiseres zijn praktijk overgenomen, maar [naam adviseur] heeft vanwege die ziekte niet alle dossiers goed kunnen overdragen. Pas in maart 2022 werd geconstateerd dat de aanvraag voor compensatie nog plaats diende te vinden.
Standpunt UWV
2.5
Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres zelf de loonstrook van mei 2021 heeft ingebracht als bewijs van betaling. Eiseres heeft geen bewijs aangedragen voor het gewijzigde standpunt dat de transitievergoeding eerst in september 2021 volledig is voldaan. Er is sprake van dwingend recht waar niet van kan worden afgeweken.

Oordeel van de rechtbank

3.1
Op basis van het door eiseres overgelegde bankafschrift stelt de rechtbank vast dat eiseres op 15 september 2021 de transitievergoeding aan de werknemer heeft betaald. Ter zitting is deze betaaldatum door eiseres bevestigd.
3.2
De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat de aanvraagtermijn aanvangt op de laatste dag van de maand, waarin de betaling van de transitievergoeding heeft plaatsgevonden. Dit volgt allereerst niet uit de tekst van de Regeling. Ter zitting heeft eiseres een uitdraai van het webformulier overgelegd, waarop bij de vraag naar de betaaldatum vermeld staat:
“Weet u de juiste datum niet? Vul dan de laatste dag van de maand in waarin het volledige bedrag betaald is”.Indien en voor zover eiseres meent dat zij daaruit mocht afleiden dat de aanvraagtermijn bij het einde van de maand zou aanvangen, overweegt de rechtbank dat in het geval van eiseres de betaaldatum wel bekend was, want dat blijkt uit het door eiseres overgelegde bankafschrift. De opmerking op het webformulier had dan geen betrekking op de situatie van eiseres. Dat de adviseur, die de aanvraag voor eiseres heeft ingediend, niet bekend was met de datum van uitbetaling, maakt dat niet anders. De adviseur had dit dan bij eiseres moeten navragen.
3.3
De rechtbank gaat daarom uit van de betaaldatum van 15 september 2021. Dit betekent dat eiseres op grond van de Regeling de compensatie voor de aan de werknemer betaalde transitievergoeding tot en met 15 maart 2022 kon aanvragen. Nu eiseres de aanvraag pas op 18 maart 2022 heeft ingediend, is deze te laat ingediend.
3.4
Eiseres heeft aangevoerd dat trieste omstandigheden de reden vormen waarom de aanvraag pas op 18 maart 2022 is ingediend. Voor zover eiseres zich daarbij beroept op de hardheidsclausule, wijst de rechtbank erop dat de Regeling geen hardheidsclausule kent, zodat dit beroep niet kan slagen.
3.5
De rechtbank stelt vast dat de Regeling geen ruimte biedt om van de aanvraagtermijn van zes maanden af te wijken. De Regeling is een algemeen verbindend voorschrift (geen wet in formele zin) dat door de bestuursrechter kan worden getoetst op rechtmatigheid in een zaak over een besluit dat op zo’n voorschrift berust. Dit heet exceptieve toetsing. Wanneer aan de inhoud of de wijze van totstandkoming van een algemeen verbindend voorschrift zodanige ernstige gebreken kleven, kan om die reden dit voorschrift niet als grondslag dienen voor daarop in concrete gevallen te baseren beslissingen. [1] Eiseres heeft echter niet gewezen op omstandigheden die gaan over de inhoud of de totstandkoming van de bepaling over de aanvraagtermijn in de Regeling en de rechtbank ziet in deze zaak zelf ook geen aanleiding om de rechtmatigheid van die bepaling bij wijze van exceptieve toetsing te beoordelen.
3.6
Ter zitting heeft eiseres haar subsidiaire grond nader toegelicht. De rechtbank ziet in die toelichting aanleiding om de beroepsgrond van eiseres aan te vullen, in die zin dat gesteld wordt dat de in artikel 2, aanhef en onder b, van de Regeling vastgestelde aanvraagtermijn in dit geval buiten toepassing moet worden gelaten, omdat de gevolgen van de strikte toepassing van die termijn, gelet op de bijzondere omstandigheden in het geval van eiseres, onevenredig zijn in verhouding tot de met die bepaling te dienen doelen. De rechtbank zal de situatie van eiseres dus toetsen aan het evenredigheidsbeginsel van artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.7
Op grond van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb, mogen de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
3.8
De rechtbank zal beoordelen of de door eiseres aangedragen omstandigheden aanleiding geven om de bepaling over de aanvraagtermijn in de Regeling vanwege onevenredigheid in dit concrete geval buiten toepassing te laten.
3.9
Eiseres heeft toegelicht dat in het verleden haar administratie verzorgd werd door [naam adviseur] . Wegens ziekte heeft [naam adviseur] zijn dossiers overgedragen aan de gemachtigde van eiseres. Vanwege het grote aantal dossiers (ongeveer 200 stuks) en de snelle achteruitgang van de toestand van [naam adviseur] heeft hij, voordat hij overleed, niet alle dossiers inhoudelijk met de gemachtigde van eiseres kunnen bespreken. Dat in dit dossier (tijdig) een aanvraag moest worden ingediend, heeft [naam adviseur] dan ook niet meer aan de gemachtigde van eiseres kunnen melden. De bedrijfsvoering van eiseres is beëindigd omdat de vennoten op leeftijd zijn. Zij vertrouwden op een correcte indiening van de aanvraag door hun nieuwe administrateur, die echter geconfronteerd werd met een zodanige hoeveelheid van onbekende dossiers dat iets meer tijd verstreek dan onder normale omstandigheden het geval zou zijn geweest. Doordat de aanvraag net te laat is ingediend, moeten deze vennoten de transitievergoeding ter hoogte van € 17.575,22 zelf betalen uit de oudedagsvoorziening, die ze hebben opgebouwd doordat zij tot op hoge leeftijd (78 en 80 jaar) hebben doorgewerkt. Eiseres heeft in dit verband nog gewezen op de zeer geringe overschrijding van de aanvraagtermijn met drie dagen.
3.1
De rechtbank acht deze door eiseres geschetste omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, dusdanig bijzonder dat het UWV naar haar oordeel in dit geval niet had mogen vasthouden aan strikte toepassing van artikel 2, aanhef en onder b, van de Regeling, omdat die toepassing voor eiseres onevenredig nadelige gevolgen heeft, in relatie tot de met het toepassen van de termijn beoogde doelen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het UWV het beoogde doel en het daarmee verbonden belang van het UWV bij strikte toepassing van de termijn van zes maanden niet nader heeft toegelicht. Het UWV had eiseres daarom niet mogen tegenwerpen dat zij haar aanvraag om compensatie niet binnen de in artikel 2, aanhef en onder b, van de Regeling genoemde termijn heeft ingediend. Deze bepaling had het UWV bij het bestreden besluit buiten toepassing moeten laten. [2] Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit in strijd met artikel 3:4, tweede lid, van de Awb is genomen.

Conclusie en gevolgen

4.1
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank zal niet zelf voorzien in de zaak, omdat aan de toekenning van een transitievergoeding een berekening ten grondslag ligt die de rechtbank niet kan maken. Het UWV zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. De rechtbank verwacht niet dat er verder over de hoogte van de compensatie nog een geschil zal bestaan. Daarom zal geen bestuurlijke lus worden toegepast.
4.2
Omdat het beroep gegrond zal worden verklaard, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Het UWV moet die vergoeding betalen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.674,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde per punt van € 837,- met een wegingsfactor 1).
4.3
Omdat het beroep gegrond zal worden verklaard, moet het UWV ook het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het UWV op binnen zes weken nadat deze uitspraak kracht van gewijsde heeft gekregen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 365,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, voorzitter, en mr. S.A.M.L. van de Sande en mr. A.G.J.M. de Weert, leden, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 7 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Centrale Raad van Beroep (CRvB) 1 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2018, r.o. 7.5.1.
2.Vergelijk Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 21 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2493, r.o. 3.4, en 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:828, r.o. 7.3.