ECLI:NL:RBZWB:2023:1433

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
7 maart 2023
Zaaknummer
10322522_E02032023
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • Mr. Zander
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over de rechtsgeldigheid van beëindiging arbeidsovereenkomst en loonbetaling

In deze zaak, die voor de Rechtbank Zeeland-West-Brabant is behandeld, heeft eiseres, een werknemer, een kort geding aangespannen tegen haar werkgever, gedaagden, met als doel het verkrijgen van loonbetaling en de vaststelling dat haar arbeidsovereenkomst nog steeds van kracht is. Eiseres was op 1 september 2022 in dienst getreden voor bepaalde tijd en had een bruto-inkomen van € 1.755,- per maand. De arbeidsovereenkomst zou op 31 maart 2023 eindigen, maar eiseres heeft zich ziekgemeld op 30 december 2022, terwijl gedaagden stelde dat de arbeidsovereenkomst op 16 december 2022 was geëindigd. Eiseres betwistte dit en voerde aan dat zij nooit duidelijk had opgezegd en dat gedaagden niet aan haar onderzoeksplicht had voldaan om te verifiëren of zij zich bewust was van de gevolgen van een eventuele opzegging.

De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is beëindigd. De rechter oordeelde dat gedaagden had moeten onderzoeken of eiseres daadwerkelijk had willen opzeggen en haar had moeten voorlichten over de gevolgen van een opzegging. De rechter concludeerde dat eiseres niet de intentie had om haar arbeidsovereenkomst te beëindigen, vooral gezien het feit dat zij zich ziek had gemeld en zich zorgen maakte over haar recht op een WW-uitkering.

Daarom heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat gedaagden verplicht is om het loon van eiseres door te betalen vanaf 1 januari 2023 tot het rechtsgeldig einde van de arbeidsovereenkomst, met inbegrip van wettelijke verhogingen en rente. Gedaagden is ook veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.020,89. Het vonnis is uitgesproken op 2 maart 2023.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 10322522 \ VV EXPL 23-6
Vonnis in kort geding van 2 maart 2023
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V.,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ',

gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partijen,
hierna gezamenlijk te noemen: [gedaagden] ,
gemachtigde: HVD Advocaten.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 13 februari 2023;
- de mondelinge behandeling van 16 februari 2023;
- de pleitnota van [eiseres] ;
- de pleitnota van [gedaagden] .

2.De feiten

2.1
[eiseres] is op 1 september 2022 voor bepaalde tijd in dienst getreden bij [gedaagden] . De arbeidsovereenkomst zou op 31 maart 2023 van rechtswege aflopen. [eiseres] werkte 30 uur per week als [functie] tegen een bruto-inkomen van € 1.755,-.
2.2
In november 2022 hebben partijen gesproken over de fysieke klachten die [eiseres] ervoer bij het uitvoeren van haar werkzaamheden, waarbij [eiseres] op enig moment heeft gezegd dat zij voor haar gezondheid kiest. Er is gesproken over het eindigen van de arbeidsrelatie.
2.3
Op vrijdag 16 december 2022 heeft [eiseres] afscheid genomen van haar collega’s. Vanaf maandag 19 december 2022 is [eiseres] niet meer op het werk verschenen.
2.4
Op 30 december 2022 heeft [eiseres] zich ziekgemeld bij [gedaagden] . [gedaagden] heeft daarop gereageerd door aan te geven dat een ziekmelding niet nodig is, aangezien de arbeidsovereenkomst op 16 december jl. is geëindigd. [gedaagden] heeft voorgesteld een vaststellingsovereenkomst te sluiten waarin het gestelde ontslag zou worden vastgesteld, waarmee [eiseres] niet akkoord is gegaan.
2.5
Vanaf 1 januari 2023 heeft [gedaagden] geen salaris meer uitbetaald aan [eiseres] .

3.Het geschil

3.1
[eiseres] vordert, uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] om aan haar te betalen:
a. a) het overeengekomen loon van € 1.755,- bruto per maand, vermeerderd met alle emolumenten tot de dag dat de dienstbetrekking rechtsgeldig geëindigd zal zijn;
b) de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW;
c) binnen 24 uur na betekening van het in deze te wijzen (kennelijk is bedoeld toe te voegen: ‘vonnis het verstrekken van’, toevoeging kantonrechter) de loonstroken van september, oktober, november en december 2022, op straffe van een dwangsom van € 50,- voor elke dag of een gedeelte daarvan dat [gedaagden] in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen;
d) de wettelijke rente over de onder a en b genoemde kosten vanaf het moment van opeisbaarheid tot de dag van voldoening;
e) de kosten van deze procedure.
[eiseres] legt aan de vordering het volgende ten grondslag.
De arbeidsovereenkomst tussen partijen duurt voort. Het was [gedaagden] die de arbeidsovereenkomst wilde beëindigen. Dat [eiseres] heeft aangegeven voor haar gezondheid te kiezen, mag niet worden opgevat als een opzegging van de arbeidsovereenkomst. Daarvoor is een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring vereist, die erop gericht is de beëindiging van de arbeidsovereenkomst te bewerkstelligen. Daarvan is hier geen sprake.
Voor zover [eiseres] wel zelf zou hebben opgezegd, dan heeft [gedaagden] niet voldaan aan haar onderzoeksplicht om zich ervan te verzekeren dat [eiseres] zich bewust was van de gevolgen van de opzegging, waaronder het mislopen van een ww-uitkering.
Nu de arbeidsovereenkomst voortduurt, dient [gedaagden] het loon door te betalen.
3.2
[gedaagden] voert verweer. Zij voert daartoe het volgende aan.
De opmerkingen die [eiseres] heeft gemaakt over het kiezen voor haar gezondheid, mochten door [gedaagden] worden opgevat als het nemen van ontslag. Vervolgens is afgesproken dat [eiseres] op 16 december 2022 afscheid zou nemen van haar collega’s, wat zij ook heeft gedaan. Hierna is [eiseres] niet meer op het werk verschenen.
De arbeidsovereenkomst is dus geëindigd per 16 december 2022.
Als de arbeidsovereenkomst nog zou bestaan, dan is [gedaagden] op grond van artikel 7:629 lid 3 onder a BW niet gehouden het loon door te betalen tijdens ziekte. Dit aangezien [eiseres] bij indiensttreding verzwegen heeft dat zij ernstige artrose klachten heeft, terwijl al voorafgaand aan indiensttreding bekend was dat zij als [functie] fysiek belastende werkzaamheden zou gaan verrichten waarbij zij veel zou moeten lopen. [eiseres] heeft haar werkzaamheden maar een paar weken kunnen uitvoeren voor het haar te veel werd.
3.3
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of [eiseres] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
4.2
Aangezien de vordering betrekking heeft op het betalen van loon is de spoedeisendheid bij de te treffen voorlopige voorziening gegeven.
4.3
De primaire vraag die voorligt in dit kort geding is of de arbeidsovereenkomst tussen partijen op 16 december 2022 rechtsgeldig is geëindigd.
De voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt.
Kennelijk, zo komt het de voorzieningenrechter voor, hebben partijen het eindigen van de arbeidsovereenkomst op enig moment voor ogen gehad. Dit volgt uit het feit dat [eiseres] afscheid heeft genomen van haar collega’s op 16 december 2022 en na 16 december 2022 niet meer op het werk is verschenen. Zij heeft als verklaring voor het niet meer verschijnen gegeven dat dat verband hield met het feit dat er een nieuw rooster zou volgen en haar onduidelijk was wanneer zij zou moeten werken. Dit is echter geen afdoende verklaring voor het afwezig zijn anders dan de aanvankelijke wil om te stoppen met werken, zeker aangezien [eiseres] tot dat moment structureel werkte op maandag, vrijdag en zaterdag, zo heeft zij ter zitting aangegeven.
4.4
Dat [eiseres] op enig moment wilde stoppen met werken en [gedaagden] daarmee heeft ingestemd, betekent echter niet dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig geëindigd is. Zoals [eiseres] terecht heeft aangevoerd, kan onder omstandigheden van de werkgever worden gevergd dat hij nader onderzoek doet naar de wil van de werknemer bij diens opzegging van de arbeidsovereenkomst, of diens instemming met het beëindigen daarvan, en is de werkgever verplicht om de werknemer over de gevolgen van de opzegging voor te lichten (HR 12-11-2021, ECLI:NL:HR:2021:1669).
Volgens de verklaring van [gedaagden] was de wens van [eiseres] om te komen tot een einde van de arbeidsovereenkomst gelegen in haar gezondheid, en niet in – bijvoorbeeld – de wens om ander werk te doen. De financiële en feitelijke afwikkeling van de arbeidsovereenkomst heeft binnen twee weken na het aanvankelijk beoogde einde van de arbeidsovereenkomst tot discussie geleid: [eiseres] dreigde tot 31 maart 2023 geen aanspraak te hebben op een WW-uitkering en meldde zich alsnog ziek, als ware er nog sprake van een arbeidsovereenkomst. Onder die omstandigheden is met voldoende mate van zekerheid aan te nemen dat bij [eiseres] de werkelijke wil om afscheid te nemen van [gedaagden] - met inzicht in de nadelige financiële gevolgen voor [eiseres] van dien – ontbrak.
Dat betekent dat, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, op [gedaagden] de onderzoeksplicht rustte om na te gaan of [eiseres] daadwerkelijk wilde opzeggen en een verplichting om haar over de gevolgen van de opzegging voor te lichten. Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagden] [eiseres] heeft gewezen op de nadelige gevolgen van de opzegging. Onder die omstandigheid kan niet worden geconcludeerd dat er sprake is van de daadwerkelijke wil bij [eiseres] om te komen tot een einde van de arbeidsovereenkomst.
Daarom acht de voorzieningenrechter voldoende zeker dat de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is geëindigd.
4.5
Dat [eiseres] voorafgaand aan de indiensttreding aan artrose leed in die mate dat zij ongeschikt was voor haar functie, blijkt niet. De stelling van [gedaagden] dat artrose naar de aard van de ziekte al aanwezig moet zijn geweest ten tijde van de indiensttreding, is een medische stelling die niet wordt gestaafd door een verklaring van een medisch deskundige. Voor bewijslevering is in kort geding geen ruimte. Bovendien heeft [gedaagden] aangevoerd dat [eiseres] gedurende haar proeftijd van vier weken haar werkzaamheden naar behoren heeft verricht, althans dat [gedaagden] toen niets is opgevallen aan het functioneren van [eiseres] , wat erop wijst dat [eiseres] haar werk aanvankelijk naar verwachting heeft kunnen uitvoeren. Het subsidiair door [gedaagden] gevoerde verweer dat voor haar geen loondoorbetalingsverplichting geldt omdat [eiseres] bij indiensttreding heeft verzwegen dat zij ongeschikt was voor de functie wordt dan ook verworpen.
4.6
Omdat de voorlopige conclusie is dat de arbeidsovereenkomst nog bestaat en er geen reden waarom [gedaagden] niet gehouden zou zijn om het loon door te betalen, is het gevorderde loon vanaf 1 januari 2023 tot het einde van de arbeidsovereenkomst toewijsbaar. Hetzelfde geldt voor de wettelijke verhoging en de wettelijke rente over het loon en over de verhoging.
[gedaagden] heeft zich bereid verklaard de loonstroken vanaf september 2022 tot en met december 2022 te verstrekken en heeft onweersproken verklaard deze ook al per e-mail te hebben toegezonden. De voorzieningenrechter ziet daarom geen reden om [gedaagden] daartoe te veroordelen (op straffe van een dwangsom).
4.7
[gedaagden] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiseres] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
141,89
- griffierecht
86,00
- salaris gemachtigde
793,00
Totaal € 1.020,89

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
veroordeelt [gedaagden] om aan [eiseres] te betalen het overeengekomen loon van
€ 1.755,- bruto per maand, vermeerderd met alle emolumenten, vanaf 1 januari 2023 tot het rechtsgeldig einde van de arbeidsovereenkomst, uiterlijk per 31 maart 2023,
vermeerderd met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW,
vermeerderd met de wettelijke rente over het loon en over de verhoging vanaf de opeisbaarheid van die bedragen tot de dag van voldoening;
veroordeelt [gedaagden] in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 1.020,89;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Zander en in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2023.