ECLI:NL:RBZWB:2023:1431

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 maart 2023
Publicatiedatum
7 maart 2023
Zaaknummer
AWB- 22_832
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de weigering van het UWV om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Het UWV had op 30 maart 2021 besloten om eiser per 24 februari 2021 een WIA-uitkering te weigeren, omdat hij volgens hun beoordeling slechts 12,59% arbeidsongeschikt was. Eiser had hiertegen bezwaar gemaakt, maar het UWV verklaarde dit bezwaar ongegrond op 7 januari 2022. De rechtbank behandelde de zaak op 9 februari 2023, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van het UWV.

De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser per 24 februari 2021 voor 12,59% arbeidsongeschikt is. De rechtbank baseert deze conclusie op de medische rapporten van de verzekeringsartsen van het UWV, die de beperkingen van eiser in kaart hebben gebracht. Eiser had aangevoerd dat hij door zijn lichamelijke en psychische klachten niet in staat was om te werken, maar de rechtbank oordeelt dat de medische beoordeling zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen reden is om aan de conclusies van het UWV te twijfelen.

De rechtbank wijst erop dat eiser geen nieuwe medische informatie heeft overgelegd die de belastbaarheid van eiser zou kunnen relativeren. Ook zijn de door eiser aangedragen argumenten over de taalbarrière en de geschiktheid van de geduide functies niet overtuigend. De rechtbank concludeert dat het UWV de WIA-uitkering terecht heeft geweigerd, omdat eiser niet voldoet aan de vereiste mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/832 WIA

uitspraak van 3 maart 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. M. Akça-Altun,
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering hem een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen.
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 30 maart 2021 (primair besluit) geweigerd eiser per 24 februari 2021 een WIA-uitkering toe te kennen.
Met het bestreden besluit van 7 januari 2022 heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 9 februari 2023 ter zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde, met [naam begeleider] als begeleider en [naam tolk] als tolk in de Turkse taal. Als gemachtigde van het UWV was aanwezig mr. B.N. van Driel.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser per 24 februari 2021 voor 12,59% arbeidsongeschiktheid is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 24 februari 2021 heeft vastgesteld op 12,59% en eiser daarom terecht een WIA-uitkering heeft geweigerd per 24 februari 2021.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2
Eiser is werkzaam geweest als productiemedewerker bij [naam B.V.] . Voor dat werk is hij in maart 2019 uitgevallen vanwege klachten van overspannenheid.
Bij besluit van 24 mei 2019 heeft het UWV eiser daarvoor met ingang van 1 april 2019 een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend.
Bij aanvraag van 24 november 2020 heeft eiser een WIA-uitkering aangevraagd. Bij het primaire besluit heeft het UWV eiser een WIA-uitkering geweigerd en bij het bestreden besluit heeft het UWV de bezwaren daartegen ongegrond verklaard.
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een primaire arts onder verantwoordelijkheid van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Onder verantwoordelijkheid van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft primaire arts [naam primaire arts] het dossier bestudeerd en eiser gezien op haar spreekuur van 2 februari 2021. Zij heeft gerapporteerd dat eiser is uitgevallen na een conflictsituatie op het werk. Tegelijkertijd waren er problemen in de privésfeer. Alle gebeurtenissen hebben een impact op eiser gehad waardoor hij met gezondheidsklachten is uitgevallen. Sinds de eerste jaars ZW beoordeling (EZWB) is de situatie in principe ongewijzigd.
Eiser geeft aan dat de klachten qua intensiteit wel toegenomen zijn. Hij heeft twee life events meegemaakt.
Eiser claimt niet te kunnen werken, omdat hij nog niet hersteld is en geeft aan gefrustreerd te zijn omdat hij niet de juiste zorg kan krijgen nu hij door de taalbarrière zijn klachten niet goed kan beschrijven aan de behandelaar. Om dit op te lossen is eiser aangemeld bij Kayra Zorg. Eiser meent dat hij nog niet optimaal functioneert op zijn oude niveau en hij acht zich niet in staat tot loonvormende arbeid.
Eiser is volgens de primaire arts per datum onderzoek (2 februari 2021) aangewezen op passend werk met beperkingen in persoonlijk- en sociaal functioneren conform de beperkingen bij de EZWB. Zij voegt daaraan de beperking toe van flexibel inspelen op onverwachte situaties. Zij verwacht bij adequate behandeling en begeleiding dat de belastbaarheid voor het persoonlijk- en sociaal functioneren kan verbeteren.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser heeft zij neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 11 februari 2021.
4.2
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts b&b] heeft het dossier inclusief de bezwaargronden bestudeerd, deelgenomen aan de hoorzitting van 3 december 2021 en eiser aansluitend lichamelijk onderzocht. Verder heeft zij de door haar opgevraagde informatie van huisarts [naam huisarts 1] van 21 september 2021, van psycholoog [naam psycholoog] van 24 augustus 2021, van psycholoog [naam psycholoog] samen met psychiater [naam psychiater] van 20 april 2021 en van fysiotherapeut [naam fysiotherapeut] van 12 juli 2021 in haar afwegingen betrokken. Ook de door eiser aangeleverde informatie van behandelaar [naam behandelaar] van 17 november 2021, de brief van fysiotherapeut [naam fysiotherapeut] van 1 december 2021, de ongedateerde toelichting ambulante begeleiding van Kayra Zorg en Welzijn met afsprakenkaart, alsmede de patiëntenkaart van huisarts [naam huisarts 2] van 23 februari 2017 en de uitdraai van het medisch dossier van huisarts [naam huisarts 1] van 17 november 2021 zijn door [naam verzekeringsarts b&b] in haar afwegingen betrokken. Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] is van mening dat, anders dan eiser claimt, er terecht is uitgegaan van benutbare mogelijkheden. Eiser voldeed niet aan de criteria om Geen Benutbare Mogelijkheden te kunnen stellen. Hij is namelijk niet bedlegerig of opgenomen in een ziekenhuis/AWBZ-erkende instelling, is niet ADL afhankelijk, heeft geen onvermogen tot persoonlijk en/of sociaal functioneren op basis van een ernstige psychische stoornis en heeft geen sterk wisselende mogelijkheden. Dit blijkt nu eiser in staat is tot zelfzorg en het runnen van een huishouden op basisniveau.
Psychisch is er sprake van een recidiverende depressie. De diagnose dysthymie is niet overgenomen door de meest recente behandelaar, evenmin als de ongespecificeerde angststoornis. Door beide behandelaren werd gedacht aan onder andere ASS en persoonlijkheidsproblematiek, zonder dat hier onderzoek voor mogelijk is geweest. Een PTSS werd niet vastgesteld maar ook niet uitgesloten.
[naam verzekeringsarts b&b] ziet onderliggende problematiek en neemt mee dat er structurele problemen zijn in sociaal contact en meerdere symptomen zoals rigide patronen in handelen, krenkbaarheid, frequente aanvaringen met anderen en dat de behandelaars dat vermoeden hebben geuit.
Daardoor heeft eiser moeite met sociale contacten en kan hij niet intensief samenwerken of zijn emoties adequaat uiten. Contacten met eiser en patiënten dienen beperkt te worden.
Met beperkingen voor omgaan met onverwachte omstandigheden, frequente storingen en onderbrekingen, deadlines/productiepieken, dwingend werktempo, conflicten, leidinggeven, avond en nachtwerk, acht [naam verzekeringsarts b&b] voldoende tegemoet gekomen aan die problematiek.
Voor de geclaimde problemen in concentreren en vasthouden van de aandacht ziet zij geen medische reden. Eiser bleek in staat gedurende het gehele contact (ca 90 minuten) de aandacht vast te houden en te verdelen over de verzekeringsarts b&b en de tolk. Ook acht zij de medicatie geen reden tot het aannemen van deze beperking. Citalopram heeft weinig invloed op het reactievermogen. Hoewel niet geheel duidelijk is dat op de datum in geding al sprake was van Tramadol gebruik, geeft zij volledigheidshalve wel aan dat dit middel niet leidt tot langdurige effecten op het reactievermogen. Er wordt slechts geadviseerd de eerste twee weken niet auto te rijden.
Ten aanzien van de rug acht verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] terecht gesteld dat er geen sprake is van beperkingen, nu geen medisch substraat is gevonden. Röntgenonderzoek van de rug- en borstwervels liet in het geheel geen afwijkingen zien. De huisarts constateerde dan ook dat het vooral om tendomyogene (pees en spier) klachten gaat. Dit maakt dat het gaat om klachten, maar niet om een medisch ziektebeeld en dat beperkingen niet kunnen worden aangenomen.
Voor de arm- en handklachten geldt dat er slechts voor de duim links en de pols links een medisch substraat voor de klachten is vastgesteld; artrose van het CMC-1-gewricht en radiocarpaal. Bij onderzoek wordt hier drukpijn teruggevonden en blijkt de knijpkracht licht verlaagd. Gezien vergelijkbare pijn rechts, is het denkbaar dat ook daar sprake is van radiocarpale artrose.
Om verergering te voorkomen dient overbelasting van het duimgebruik links en polsgebruik beiderzijds te worden voorkomen. Dit maakt dat veelvuldig veel knijpkracht links moet worden vermeden, evenals zwaar tillen en dragen, net als duwen en trekken in bovenmatige zin. Ook grove trillingen of stoten op de armen moeten worden vermeden, net als schroefbewegingen met veel kracht.
Bij de knieën en benen ziet de verzekeringsarts b&b in het geheel geen ziektebeeld of afwijking vastgesteld. Het ‘knoepen’ van beide knieën berust, in afwezigheid van andere bevindingen, niet op een medisch ziektebeeld. Dit maakt dat er geen beperkingen ten aanzien van de knieën worden aangenomen.
In bezwaar bleken ook urologische klachten te spelen, vermoedelijk berustend op prostaatproblematiek. Deze klachten hebben evenwel geen invloed op het functioneren gedurende
werk, en leiden daarom niet tot beperkingen.
De gemachtigde heeft terecht opgemerkt dat de longklachten niet zijn meegewogen. Deze blijken bij de eerdere beoordelingen niet ter sprake te zijn gekomen. Uit de aanwezige klachten, het medicatiegebruik en informatie van de huisarts blijkt dat eiser gevoelig is voor longproblemen (benauwdheid). Het gaat om milde problematiek wat blijkt uit het feit dat slechts 1 medicijn is voorgeschreven, de klachten niet dermate zijn dat deze eerder door eiser zijn ingebracht en het feit dat deze voor het laatst in 2017 door de huisarts zijn opgetekend. Vanwege de verhoogde prikkelbaarheid van de longen, dienen stoffen en omstandigheden die voor deze prikkeling zorgen beperkt voor te komen. Zo moeten stof, rook, gassen, dampen en een hoge luchtvochtigheid niet langdurig of veelvuldig voorkomen. Geringe blootstelling kan wel worden verdragen, wat blijkt uit het feit dat eiser zelf nog rookt.
Eiser acht een urenbeperking nodig, maar voor het stellen van een urenbeperking ontbreekt volgens de verzekeringsarts b&b een medische indicatie. Eiser volgt geen tijdsintensieve behandeling waardoor de beschikbaarheid verminderd is. Een energetische indicatie ontbreekt, nu er geen aandoening bekend is die zich kenmerkt door een groot tekort aan energie, te groot energieverbruik of verminderde mogelijkheden tot recuperatie. Er is geen sprake van bijvoorbeeld een ernstige hart-long aandoening of systemische aandoening. Ook is er geen preventieve indicatie omdat er geen aandoening is die gepaard gaat met een patroon van overschrijding van de eigen grenzen met recidief of toename van symptomen, zelfoverschatting door de eiser of een beperkt ziektebesef.
De verzekeringsarts b&b heeft gelet op het voorgaande een nieuwe FML opgesteld waarin veranderingen zijn opgenomen voor eigen gevoelens uiten (2.7), samenwerken (2.9), rechtstreeks contact met eiser (2.12.1), rechtstreeks contact met patiënten of hulpbehoevenden (2.12.2), stof, rook, gassen en dampen (3.5), trillingsbelasting (3.7), dominantie (4.1), lokalisatie beperkingen (4.2), hand- en vingergebruik (4.3), schroefbewegingen met hand en arm (4.6) duwen en trekken (4.12) tillen (4.13) en dragen (4.14).
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser op die manier aangepast heeft zij neergelegd in de FML van 10 december 2021.
4.3
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat hij als gevolg van zijn lichamelijke en psychische klachten zeer stressgevoelig is en geen druk van buitenaf aan kan. Bovendien zijn de hem geduide functies al ongeschikt vanwege de taalbarrière. Ten onrechte acht het UWV de Nederlandse taalvaardigheid van eiser matig, waar die gewoon slecht is. Daarom zijn alle functies niet geschikt voor hem. Door de beperkingen voor hand- en vingergebruik kan eiser ook schroefbewegingen met de arm niet aan. Verder maken problemen met gassen, dampen, stof en hoge luchtvochtigheid dat eiser geen functies kan vervullen, net als het telkens vereiste samenwerken en het in iedere functie moeten halen van een norm, waar eiser nu juist geen hoog handelingstempo of dwingend werktempo aankan. Voorts stelt eiser dat ten onrechte geen urenbeperking is opgelegd waar hij al door de medicatie suf en slaperig is.
Ter illustratie van een en ander heeft eiser op 6 februari 2023 nog een rapportage van een verzekeringsarts van 12 oktober 2022 in het kader van de WSNP aan de gedingstukken toegevoegd.
Tot slot heeft eiser de rechtbank verzocht een onafhankelijk medisch deskundige aan te stellen om hem te onderzoeken.
4.4
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder naast zijn psychische problemen, ook zijn pols-, arm-, schouder- en handklachten. Ook de gevolgen van de medicatie waar eiser op heeft gewezen zijn nadrukkelijk door de verzekeringsarts b&b in haar overwegingen betrokken. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
Eiser heeft in beroep geen informatie overgelegd die de rechtbank aanleiding zou kunnen geven te komen tot twijfel aan de belastbaarheid die de verzekeringsarts b&b heeft aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] na de hoorzitting nog een fysiek medisch onderzoek heeft verricht bij eiser van circa 90 minuten. Zorgvuldigheidshalve is daarbij van de diensten van een tolk gebruik gemaakt. Ook overigens is geen informatie aanwezig die twijfel aan de zorgvuldigheid van dat onderzoek op kan roepen bij de rechtbank. De rapportage van een verzekeringsarts van 12 oktober 2022 is in een ander kader (WNSP) opgesteld en ziet op een datum wezenlijk later dan de datum in geding. Daaruit blijkt ook niet van nieuwe medische omstandigheden op de datum in geding, die eerder zijn gemist. Aan die rapportage kan de rechtbank dan ook niet die waarde toekennen die eiser meent dat daaraan toegekend moet worden.
Gelet ook op alle overige informatie die door de verzekeringsarts b&b in aanmerking is genomen zonder dat voor de datum in geding enige medische informatie is ingebracht die dat zou kunnen relativeren, ziet de rechtbank geen ruimte voor twijfel aan de uitkomsten van het onderzoek van de verzekeringsarts b&b.
Niet is dus gebleken dat in de FML van 10 december 2021 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Nu de rechtbank daarin geen twijfel kent komt het verzoek om een onafhankelijk medisch deskundige in te schakelen om eiser te onderzoeken niet voor inwilliging in aanmerking. De beroepsgrond dat eiser meer beperkt moet worden, kan gelet op het voorgaande niet slagen. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank daarom uit van de belastbaarheid die is neergelegd in de FML van 10 december 2021.
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180), medewerker kleding en textielreiniging (Sbc-code 111161) en medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten (Sbc-code 111010).
5.2
Eiser heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. Hiertoe heeft eiser naast zijn medische beroepsgronden aangevoerd dat hij onder meer in verband met de taalbarrière niet in staat is de interne vierdaagse opleiding te doorlopen die voor sommige functies noodzakelijk is.
5.3
De rechtbank ziet geen reden te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de rapportage van de arbeidsdeskundige van 30 maart 2021 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 19 december 2021. Bovendien heeft de arbeidsdeskundige b&b in reactie op de beroepsgronden nader onderzoek verricht en is aan de hand daarvan in de rapportage van 30 mei 2022 tot de conclusie gekomen dat die gronden niet tot twijfel aan de arbeidskundige conclusies kunnen leiden.
In de drie genoemde arbeidskundige rapportages is naar het oordeel van de rechtbank voldoende inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Eisers standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.4 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
Met betrekking tot de grond van eiser dat een taalbarrière in de weg staat aan het vervullen van de geduide functies stelt de rechtbank vast dat uit het rapport van de arbeidsdeskundige volgt dat eiser al vanaf 2016 via detachering werkt als productiemedewerker. Niet gebleken is dat eisers taalvaardigheid in die jaren aan een (goede) functievervulling in de weg heeft gestaan (zie bijvoorbeeld ook CRvB 2 september 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2064).
Ook het betoog dat eiser daarvoor een eenvoudige cursus moet volgen, kan daar niet aan afdoen, nu eiser eerder cursussen voor reachtruckchauffeur en heftruckchauffeur met goed gevolg heeft doorlopen en ook voor de MBO-cursus basisoperator heeft gestudeerd. In aanmerking genomen dat het bovendien om een eenvoudige cursus gaat, waarin het vooral draait om nadoen wat wordt voorgedaan, komt de rechtbank tot de conclusie dat het UWV terecht stelt dat eiser per 24 februari 2021 geschikt is voor de hem geduide functies.
Die hiervoor genoemde functies mochten daarom worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 12,59%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.

Conclusie

Het voorgaande betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 24 februari 2021 heeft vastgesteld op 12,59%
.
Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd per 24 februari 2021.
7. Het beroep wordt daarom ongegrond verklaard. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 3 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.