ECLI:NL:RBZWB:2023:1402

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
AWB- 22_47
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewet-uitkering en de weigering van de WIA-uitkering

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiseres tegen de beëindiging van haar Ziektewet (ZW)-uitkering door het UWV. Het UWV had op 3 februari 2021 besloten de ZW-uitkering van eiseres te beëindigen per 4 maart 2021, en op 4 februari 2021 een WIA-uitkering geweigerd per 19 maart 2021. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het UWV handhaafde zijn standpunt in het bestreden besluit van 26 november 2021. De rechtbank heeft het beroep op 8 december 2022 ter zitting behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het UWV.

De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht de ZW-uitkering heeft beëindigd en de WIA-aanvraag heeft afgewezen. De rechtbank concludeert dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is en niet voldoet aan de voorwaarden voor een WIA-uitkering, aangezien zij de wachttijd van 104 weken niet heeft volbracht. De rechtbank heeft de medische rapportages van de artsen van het UWV in haar beoordeling betrokken en concludeert dat de medische beoordeling zorgvuldig is uitgevoerd. Eiseres heeft geen nieuwe medische informatie overgelegd die haar standpunt ondersteunt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de proceskostenvergoeding af.

De uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, en openbaar gemaakt op 2 maart 2023. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/ 47 ZW

uitspraak van 2 maart 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. M.J.M. Voogt,
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de
beëindiging van haar uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 3 februari 2021 (primair besluit I) de ZW-uitkering van eiseres beëindigd met ingang van 4 maart 2021.
1.2
Het UWV heeft met het besluit van 4 februari 2021 (primair besluit II) eiseres een uitkering de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) geweigerd per 19 maart 2021.
Met het bestreden besluit van 26 november 2021 op de bezwaren van eiseres tegen de beide primaire besluiten is het UWV bij de beëindiging van de ZW-uitkering en de weigering van de WIA-uitkering gebleven.
1.3
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 8 december 2022 ter zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar gemachtigde, en mr. I.P.H.M. van Lieshout als gemachtigde van het UWV.
1.5
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd respectievelijk dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is en minder dan 104 weken arbeidsongeschikt is geweest. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden
.
Bij deze beoordeling is van belang of eiseres medische beperkingen heeft en
of zij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te
verwerven.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de ZW-uitkering heeft beëindigd per 4 maart 2021 en terecht een WIA-uitkering heeft geweigerd per 19 maart 2021.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
Eiseres is werkzaam geweest als keukenhulp bij [naam werkgever] tot 1 januari 2019. Vervolgens heeft het UWV eiseres een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet toegekend. Vanuit die situatie heeft eiseres zich met ingang van 22 maart 2019 ziek gemeld. Bij besluit van 24 juni 2019 heeft het UWV eiseres daarvoor een uitkering ingevolge de ZW toegekend.
Bij brief van 14 mei 2020 heeft het UWV eiseres meegedeeld dat het op dat moment niet mogelijk was de mogelijkheden van eiseres om te werken, te beoordelen en dat daarom haar ZW-uitkering vooralsnog ongewijzigd blijft.
Bij brief van 27 november 2020 heeft het UWV eiseres er op gewezen dat zij bijna twee jaar ziek is en als het zover mocht komen een WIA-uitkering kan aanvragen.
Bij aanvraag van 13 december 2020 heeft eiseres een WIA-uitkering aangevraagd.
In het primaire besluit I heeft het UWV gesteld dat eiseres in staat is vanaf 4 maart 2021 passende arbeid te verrichten. Daardoor heeft eiseres geen recht meer op een ZW uitkering.
In het primaire besluit II is bepaald dat eiseres geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat zij de wachttijd van 104 weken niet heeft volgemaakt.
3.2
Niet in geschil is dat eiseres meer dan 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. Dit betekent dat het UWV terecht heeft beoordeeld of eiseres in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% bestaat er geen recht meer op een ZW-uitkering.
Beëindiging ZW-uitkering
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling in het kader van de ZW, is gebaseerd op rapporten van een primaire arts onder verantwoordelijkheid van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Primaire arts [naam arts 1] heeft onder verantwoordelijkheid van verzekeringsarts [naam arts 2] het dossier bestudeerd en eiseres telefonisch gesproken op 26 januari 2021. Zij heeft gerapporteerd dat eiseres is uitgevallen in maart 2019 met lichamelijke en niet-lichamelijke klachten. Eiseres werd adequaat behandeld middels begeleiding en therapie. Eiseres had zich per 19 december 2019 hersteld gemeld, maar dit later weer ingetrokken vanwege een verkeersongeval. Na het verkeersongeval zijn de klachten toegenomen en zijn er nieuwe klachten ontstaan. Eiseres wordt ten tijde van het onderzoek voor deze klachten behandeld.
De primaire arts acht de klachten en belemmeringen aannemelijk. Eiseres geeft aan niet te kunnen werken. De conclusie van de primaire arts is dat er verminderde benutbare
mogelijkheden zijn als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek, waardoor eiseres per datum onderzoek, 26 januari 2021, is aangewezen op passende werkzaamheden. De volgende beperkingen zijn volgens [naam arts 1] aan de orde. Voor persoonlijk- en sociaal functioneren worden beperkingen aangenomen op het gebied van geheugen, veelvuldige storingen en productiepieken, geen beroepsmatige chauffeursfuncties, structuur en regelmaat.
Op fysiek vlak is eiseres ongeschikt te achten voor structureel fysiek zwaar werk. Zij heeft beperkingen voor tillen, duwen, trekken en dragen, lopen, traplopen en klimmen en trillingsbelasting en beschermende middelen.
Primaire arts [naam arts 1] verwacht dat met adequate behandeling en begeleiding zowel de lichamelijke als de niet lichamelijke klachten op de middellange termijn (5-6 maanden) kunnen verbeteren.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiseres heeft zij neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 1 februari 2021.
4.2
Verzekeringsarts b&b [naam arts 3] heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd, deelgenomen aan de hoorzitting op 29 oktober 2021, en eiseres aansluitend lichamelijk onderzocht.
Voorts is er informatie aangeleverd door eiseres en aanvullende informatie opgevraagd bij haar huisarts, waardoor er nu wel informatie van de behandelaar is meegewogen..
Er is terecht uitgegaan van benutbare mogelijkheden. Eiseres voldeed niet aan de geldende criteria om Geen Benutbare Mogelijkheden te kunnen stellen. Zij is namelijk niet bedlegerig, is niet opgenomen in een ziekenhuis of een AWBZ-erkende instelling, is niet ADL-afhankelijk, heeft geen onvermogen tot persoonlijk en/of sociaal functioneren op basis van een ernstige psychische stoornis en heeft geen sterk wisselende mogelijkheden.
Ten aanzien van de rugklachten ziet de verzekeringsarts b&b inconsistenties in de geclaimde klachten en de objectieve bevindingen. Uit de gegevens van de huisarts blijken de lichte
thoracale scoliose en minimale HNP L5-S1 (die niet relevant was voor de klachten) al in
respectievelijk 2014 en 2015 te zijn vastgesteld. Eiseres heeft met deze problematiek nog geruime tijd haar werk kunnen verrichten.
Bij dit onderzoek ziet [naam arts 3] tegenstrijdige onderzoeksbevindingen waarbij eiseres meer
mogelijkheden heeft bij afleiding en bovendien pijngedrag vertoont. Aanwijzingen voor structurele pathologie worden niet gevonden.
Nu er reeds beperkingen aangenomen zijn op zwaar duwen/trekken, tillen en dragen zowel als voor langdurig lopen, acht de verzekeringsarts b&b hiermee voldoende tegemoet gekomen aan de spelende problematiek.
Ten aanzien van de nek- en schouderklachten geldt dat er eveneens pijngedrag speelt, waarbij ook discrepanties worden gevonden in het onderzoek. Uit de gegevens van de huisarts en de fysiotherapeut blijken geen aanwijzingen voor structurele pathologie, slechts voor een verhoogde spiertonus en afwijkend bewegingspatroon. Dit maakt dat de verzekeringsarts b&b ook hier geen reden heeft meer dan de reeds gestelde beperkingen aan te nemen.
Ten aanzien van de voeten geldt dat er geen aanwijzingen zijn voor structurele pathologie die vergaande beperkingen noodzakelijk maakt. Ook duidelijke belemmeringen ziet [naam arts 3] niet, gezien het feit dat eiseres wel in staat was te voet het UWV kantoor te bereiken (6,6 km enkele reis) voor het primaire spreekuur en eiseres tot op heden geen medische aandacht heeft gevraagd voor deze klacht. Nu reeds het lopen en traplopen beperkt zijn, acht de verzekeringsarts b&b hiermee voldoende tegemoet gekomen aan die klachten.
Ten aanzien van de migraine geldt dat hiervoor terecht geen beperkingen zijn gesteld. Niet alleen blijkt eiseres, ondanks aanwezige hoofdpijn (niet onderdrukt door medicatie), in staat de hoorzitting bij te wonen, ook is in 2019 voor het laatst Sumatriptan uitgegeven. Dit suggereert een aanvalsfrequentie die dermate laag is, dat hiervoor geen structurele beperkingen noodzakelijk zijn.
Ten aanzien van de psychische klachten geldt dat de primaire arts is uitgegaan van een
aanpassingsstoornis. Uit de verkregen informatie blijkt het te gaan om een depressieve stoornis en een paniekstoornis.
De paniekstoornis geeft, zoals blijkt uit de gegevens van de behandelaar en eigen anamnese, met name in de avond problemen. De aanwezigheid van anderen en afleiding lijken hierin beschermend te zijn. Dit maakt dat de paniekstoornis geen beperkingen geeft ten aanzien van het verrichten van arbeid.
De depressie leidt niet tot aanvullende beperkingen. Niet alleen blijkt uit de anamnese dat eiseres in staat is de noodzakelijke activiteiten te verrichten, zoals bevestigd in de informatie van de behandelaar, maar ook werden bij onderzoek herhaaldelijk geen evidente afwijkingen waargenomen. Dit maakt dat geen beperkingen gesteld kunnen worden ten aanzien van vasthouden of verdelen van de aandacht. De reeds gestelde beperkingen acht verzekeringsarts b&b [naam arts 3] passend.
De geclaimde urenbeperking acht de verzekeringsarts b&b niet aan de orde. Hoewel eiseres wel slaapproblemen claimt, komt er geen structureel verhoogde slaapbehoefte naar voren in anamnese of dagverhaal, noch is er sprake van verstorende vermoeidheid. Het dag-/nachtritme is niet gestoord. Ook is er sprake van een actieve daginvulling. Dit maakt dat er geen energetische grond is voor het aannemen van een urenbeperking.
Ter volledigheid dient volgens [naam arts 3] vermeld te worden dat er ook geen sprake is van verminderde beschikbaarheid of een preventieve indicatie voor een urenbeperking.
In lijn met de rapportage heeft verzekeringsarts b&b [naam arts 3] de FML van 1 februari 2021 ongewijzigd gehandhaafd.
Naar aanleiding van het door eiseres ingestelde beroep is een nadere medische rapportage opgesteld door de verzekeringsarts b&b, gedateerd 26 april 2022. Hierin is ingegaan op de door eiseres aangevoerde beperkingen.
4.3
Eiseres heeft onder verwijzing naar haar bezwaargronden aangevoerd dat de lichamelijke en geestelijke beperkingen zijn onderschat. Verder heeft zij tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat de paniekstoornis niet enkel in de avond problemen geeft. Eiseres verwijst naar het rapport van I-Psy van 13 augustus 2020.
Eiseres vindt dat er een urenbeperking nodig is in verband met haar verminderde mogelijkheid tot recuperatie. Verder zijn er ten onrechte geen beperkingen voor het vasthouden en verdelen van de aandacht aangenomen. Uit de medische stukken blijkt dat eiseres last heeft van concentratieproblemen, waardoor een dergelijke beperking nodig is.
Uit het psychiatrisch onderzoek van 13 augustus 2020 is gebleken dat eiseres een beperkt ziektebesef heeft. Volgens de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid geeft ook dit aanleiding voor een urenbeperking op preventieve gronden.
Het bestreden besluit kan niet in stand blijven, omdat er een urenbeperking had moeten worden aangenomen.
Eiseres wordt nog steeds behandeld door een fysiotherapeut en de rug-, nek- en schouderklachten zijn onverminderd aanwezig. Door haar rugklachten is het voor eiseres niet mogelijk twee uur achtereen te zitten. Dit heeft de verzekeringsarts b&b ook kunnen constateren tijdens de hoorzitting en het aanvullend spreekuur in bezwaar. Zo heeft het gesprek 45 minuten geduurd, waarin eiseres driemaal is moeten gaan staan.
Eiseres meent dat de nu geldende FML niet in stand kan blijven, nu er meer beperkingen zijn met als gevolg dat er ook een nieuw arbeidsdeskundig onderzoek moet plaatsvinden.
4.4
In het primaire besluit is ten onrechte gesteld dat de mogelijkheden van eiseres zijn beoordeeld in het kader van een Eerstejaars ZW beoordeling. Dit is niet juist. De Eerstejaars ZW beoordeling heeft, zoals ter zitting nader is toegelicht, niet plaatsgevonden vanwege de pandemie. In het bestreden besluit is de juiste toets opgenomen. Eiseres is beoordeeld in het kader van een Toetsing verbetering belastbaarheid tweede ziektejaar (TVB2). Deze beoordeling kan worden uitgevoerd in de periode tussen de dag na de toetsdatum Eerstejaars ZW beoordeling en de maximale datum op grond van de ZW.
Zoals in recente rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep is bevestigd (zie de uitspraak van 14 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2676) ligt aan beide toetsen dezelfde wettelijke basis ten grondslag, terug te vinden in de artikelen 19aa en 19ab van de ZW. Verder blijkt uit onder meer die uitspraak dat het UWV zolang de wachttijd van 104 weken in de ZW niet is doorlopen, gerechtigd is te toetsen of een uitkeringsgerechtigde (nog) voldoet aan de voorwaarde gesteld voor het recht op ziekengeld dat de mate van arbeidsongeschiktheid 35% of meer bedraagt.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de artsen van het UWV blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde klachten, waaronder de paniekaanvallen en de slaapproblemen, naast de psychiatrische problemen die eiseres heeft aangegeven. De rug-, nek- en schouderklachten zijn ook in de afwegingen meegenomen. De rechtbank is niet gebleken dat niet alle medische informatie die van eiseres bekend was is meegewogen. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
Eiseres heeft geen nieuwe medische informatie overgelegd in beroep. Eiseres verwijst in beroep naar een medische rapportage van i-psy van 13 augustus 2020. Deze rapportage is door de verzekeringsarts b&b in het kader van de bezwaarprocedure besproken en er is gemotiveerd ingegaan op de hieruit volgende medische informatie.
Verder zijn de door eiseres aangevoerde medische gronden in beroep besproken door de verzekeringsarts b&b. Zij heeft gemotiveerd aangegeven waarom er geen reden is om aanvullende beperkingen aan te nemen.
Ook overigens is de rechtbank niet gebleken dat in de FML van 1 februari 2021 de beperkingen van eiseres zijn onderschat. De beroepsgrond dat eiseres meer beperkt moet worden, slaagt daarom niet. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180), medewerker kleding en textielreiniging (Sbc-code 111161) en inpakker (handmatig) (Sbc-code 111190).
5.2
Eiseres heeft aangevoerd dat de geschiktheid van deze functies nadat de FML is gecorrigeerd, opnieuw moet worden onderzocht omdat zij die functies niet kan vervullen. Zij stelt dat daarom ten onrechte die functies geschikt worden geacht.
De rechtbank ziet geen reden te oordelen dat de voor eiseres geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de rapportage van de arbeidsdeskundige van 2 februari 2021 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 26 november 2021. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiseres de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Het standpunt dat eiseres niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit haar opvatting dat haar medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.4 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6. Op basis van de inkomsten die eiseres met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiseres tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat pas recht bestaat op een ZW-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de ZW-uitkering beëindigd per 4 maart 2021.
Dit betekent dat het UWV terecht de ZW-uitkering heeft beëindigd per die datum.
Aanvraag WIA
7. Voor de beoordeling van de vraag of eiseres in aanmerking komt voor een WIA-uitkering is het noodzakelijk dat eiseres de wachttijd van 104 weken volmaakt. Nu de ZW uitkering van eiseres per 4 maart 2021 is beëindigd, stelt de rechtbank vast dat eiseres de voorgeschreven wachttijd niet heeft vervuld. Gelet op het voorgaande heeft het UWV naar het oordeel van de rechtbank terecht de aanvraag van eiseres om een WIA-uitkering afgewezen.
8.
Conclusie en kosten
Het beroep wordt dan ook ongegrond verklaard. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard krijgt eiseres geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiseres het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 2 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft en 52 weken arbeidsongeschikt is geweest heeft deze recht op ziekengeld als hij:
- ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 én
- slechts in staat is ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur met algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is (artikel 19aa, eerste lid, en artikel 19ab, derde lid, van de ZW).
De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek (artikel 19ab, eerste lid, van de ZW).
Artikel 23, eerste lid, van de WIA bepaalt dat de verzekerde recht heeft op toekenning van een uitkering zodra hij onafgebroken 104 weken arbeidsongeschikt is geweest en na afloop nog arbeidsongeschikt is.