ECLI:NL:RBZWB:2023:1388

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 maart 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
BRE 22/389
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Geheimhoudingsbeslissing
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over geheimhouding van documenten in belastingzaak

Op 6 maart 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een geheimhoudingsbeslissing genomen in de zaak BRE 22/389. De inspecteur van de Belastingdienst had verzocht om geheimhouding van bepaalde bijlagen die bij een verweerschrift waren ingediend. Dit verzoek betrof bijlagen 34, 35 en 36, waarvan bijlagen 34 en 35 geschoond waren en bijlage 36 in zijn geheel geheim moest blijven. De inspecteur stelde dat openbaarmaking van bijlage 36 schade zou toebrengen aan zijn belangen en aan de vertrouwelijkheid van bedrijfsinformatie van een derde partij, [B.V.], die betrokken was bij de zaak. De gemachtigde van de belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de geheimhouding, maar de rechtbank oordeelde dat de redenen van de inspecteur om geheimhouding te verzoeken zwaarder wogen dan het belang van de belanghebbende bij kennisneming van de documenten. De geheimhoudingskamer heeft besloten geen zitting te houden, omdat de aard van de procedure dit niet vereiste. De rechtbank heeft de geheimgehouden stukken beoordeeld en geconcludeerd dat de geheimhouding gerechtvaardigd was. De beslissing om het verzoek om geheimhouding toe te wijzen, werd genomen door rechter M.H. van Schaik, met griffier M.A.M. van Meer aanwezig. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige geheimhoudingskamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 22/389
Beslissing als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], gevestigd te [plaats], belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,de inspecteur.

1.Het verzoek

1.1.
De inspecteur heeft, met dagtekening 12 mei 2022, een verweerschrift ingediend
waarin is vermeld dat de bijbehorende bijlagen zullen worden nagestuurd en er een beroep op geheimhouding gedaan zal worden ten aanzien van de bijlagen met nummers 34, 35 en 36. Met begeleidende brief heeft de inspecteur, met dagtekening 25 mei 2022, de bijlagen behorende bij het verweerschrift ingediend. Bijlagen 34 en 35 zijn geschoond en bijlage 36 is in zijn geheel niet bijgevoegd (de geheimgehouden stukken). In de begeleidende brief is vermeld dat de inspecteur besloten heeft om de bijlagen 34 en 35 alsnog in te brengen, waarbij fiscale nummers en namen van (medewerkers van) andere belastingplichtigen zijn weggelakt. Bij brief van eveneens 25 mei 2022 (de aanbiedingsbrief) heeft de inspecteur de ongeschoonde versie van bijlage 36 verstrekt aan de geheimhoudingskamer van de rechtbank, waarbij de inspecteur heeft verzocht om de ongeschoonde versie geheim te houden op grond van artikel 8:29 van de Awb. De rechtbank heeft een afschrift van het verweerschrift en de bijbehorende bijlagen, met de geschoonde bijlagen 34 en 35, en van de aanbiedingsbrief aan de gemachtigde van belanghebbende verstrekt.
1.2.
De gemachtigde van belanghebbende heeft bij brief van 28 juni 2022 gereageerd op het verzoek van de inspecteur. Daarbij heeft de gemachtigde aangegeven dat de inspecteur voor één document een verzoek doet op geheimhouding en dat niet ingestemd wordt met geheimhouding van dit stuk.
1.3.
De geheimgehouden stukken zijn als volgt te omschrijven:
- bijlage 34: informatieverzoek van de inspecteur aan [B.V.] ([B.V.])
- bijlage 35: reactie op het informatieverzoek door [B.V.]
- bijlage 36: notitie van een gesprek tussen de inspecteur en [B.V.]
Ten aanzien van bijlagen 34 en 35 heeft de inspecteur aangegeven dat vanwege vertrouwelijkheid de fiscale nummers en namen van (medewerkers van) andere belastingplichtigen zijn weggelakt. Ten aanzien van bijlage 36 heeft de inspecteur – kort weergegeven – aangegeven dat kennisneming door belanghebbende van het stuk schade kan toebrengen aan het belang van de inspecteur bij de vrije meningsvorming over de uitleg van het recht. Daarnaast bevat het stuk volgens de inspecteur passages die enkel zien op het bedrijfseconomische belang van een derde (de minderheidsaandeelhouder van belanghebbende). Dit betreft volgens de inspecteur vertrouwelijke bedrijfsinformatie ten aanzien waarvan het belang bij bescherming van bedrijfsinformatie zwaarder weegt dan het belang van belanghebbende bij kennisneming van deze informatie. Belanghebbende heeft niet aangegeven welk belang zij heeft bij onbeperkte kennisneming van deze stukken.

2.Overwegingen

Geen zitting
2.1.
De geheimhoudingskamer heeft besloten een mondelinge behandeling ter zitting achterwege te laten. Reden daarvoor is dat de aard van de geheimhoudingsprocedure meebrengt dat een behandeling ter zitting in dit geval naar het oordeel van de geheimhoudingskamer niet geschikt is om het verzoek om geheimhouding van de inspecteur te behandelen. [1] In wat belanghebbenden hebben aangevoerd heeft de geheimhoudingskamer geen aanleiding gezien om wel een zitting te houden. De geheimhoudingskamer komt tot dit oordeel omdat niet (voldoende) duidelijk is gemaakt wat de toegevoegde waarde daarvan zou zijn gelet op het feit dat enerzijds tijdens zo een zitting de geheimgehouden stukken als zodanig niet besproken zouden kunnen worden en anderzijds belanghebbenden zich voldoende op schrift hebben kunnen uitlaten over de door de inspecteur aangevoerde redenen voor geheimhouding.
Algemeen
2.2.
De omstandigheid dat een stuk een stuk in de zin van artikel 8:42 van de Awb is brengt niet automatisch mee dat dit stuk (volledig) aan de andere partij ter kennis moet worden gebracht. Het bepaalde in artikel 8:29 van de Awb biedt immers aan partijen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, de mogelijkheid het overleggen van stukken te weigeren (geheimhouding) of de rechtbank mede te delen dat uitsluitend de rechtbank kennis zal mogen nemen van deze stukken (beperkte kennisneming).
2.3.
Het verschil tussen het honoreren van een verzoek om geheimhouding en het honoreren van een verzoek om beperking van kennisneming is als volgt:
a. Geheimhouding: (delen van de) stukken mogen door de inspecteur worden onthouden aan de rechter die de hoofdzaak beslist en aan de wederpartij; zowel de rechter die de hoofdzaak beslist als de wederpartij nemen geen kennis van deze (delen van) stukken en deze blijven bij de beslissing van de hoofdzaak geheel buiten beschouwing (geheimhouding).
b. Beperking kennisneming: de (delen van de) stukken komen wel ter beschikking van de rechter die de hoofdzaak beslist, maar de wederpartij kan geen kennis nemen van deze (delen van) stukken: de kennisneming is beperkt tot de rechter die de hoofdzaak beslist (beperkte kennisneming).
2.4.
Uit de aanbiedingsbrief van de inspecteur leidt de geheimhoudingskamer af dat de inspecteur zich beroept op variant a. als bedoeld in 2.3, omdat belanghebbende niet heeft ingestemd met beperkte kennisneming dan wel geheimhouding.
2.5.
Bij het geheimhouden van (delen van) op de zaak betrekking hebbende stukken moet de grootst mogelijke terughoudendheid wordt betracht. Slechts indien de door de inspecteur voor geheimhouding aangevoerde redenen zwaarder wegen dan het belang van belanghebbenden bij onbeperkte kennisneming van (delen van) de op de zaak betrekking hebbende stukken, is sprake van gewichtige redenen die geheimhouding rechtvaardigen.
Beoordeling van het verzoek
2.6.
De geheimhoudingskamer heeft, met toepassing van artikel 8:29 van de Awb, kennis genomen van de geheimgehouden stukken en van de stukken van de hoofdzaak. De geheimgehouden stukken zijn vervolgens onderworpen aan een afweging van het belang van belanghebbenden bij onbeperkte kennisneming tegenover de redenen van de inspecteur om de stukken geheim te houden.
Bijlagen 34 en 35
2.7.
Uit de van partijen ontvangen correspondentie leidt de rechtbank af dat ten aanzien van bijlagen 34 en 35 tussen partijen geen verschil van inzicht lijkt te bestaan over de vraag of de in die bijlagen zwart gemaakte delen geheimgehouden mogen worden. Die vraag lijken beide partijen bevestigend te beantwoorden. Voor het geval dat anders is, overweegt de geheimhoudingskamer dat het belang bij bescherming van persoonsgegevens en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer in het onderhavige geval aanzienlijk zwaarder weegt dan het belang dat belanghebbende heeft bij kennisneming van deze gegevens. De kenbaarheid van deze gegevens is ook niet direct van belang voor de beslissing in de hoofdzaak. De geheimhoudingskamer is van oordeel dat voor deze gegevens sprake is van gewichtige redenen die geheimhouding rechtvaardigen.
Bijlage 36
2.8.
Ten aanzien van bijlage 36 overweegt de geheimhoudingskamer als volgt. Het stuk betreft een verslag van een gesprek tussen de inspecteur en [B.V.]. [B.V.] is de minderheidsaandeelhouder van belanghebbende. In het verslag is vertrouwelijke bedrijfsinformatie van [B.V.] opgenomen, zoals de motivatie van [B.V.] om te kiezen voor een joint venture-structuur. De geheimhoudingskamer overweegt dat het belang bij bescherming van bedrijfsinformatie in dit geval aanzienlijk zwaarder weegt dan het belang van belanghebbende bij kennisneming van deze informatie.
Verder volgt uit het verslag dat de inspecteur met [B.V.] standpunten heeft uitgewisseld over ondernemingsrechtelijke onderwerpen. De geheimhoudingskamer overweegt dat het belang van de inspecteur om deze standpunten geheim te houden aanzienlijk zwaarder weegt dan het belang van belanghebbende bij kennisneming van deze informatie.
Belanghebbende heeft niet aangegeven welk belang zij heeft bij kennisneming en gelet op de inhoud van het geschil ziet de rechtbank ook niet in welk belang gediend zou kunnen worden met onbeperkte kennisneming.
2.9.
Het voorgaande betekent dat het verzoek van de inspecteur om geheimhouding van (de geschoonde delen van) de in 1.3 genoemde stukken gerechtvaardigd is.

3.Beslissing

De geheimhoudingskamer wijst het verzoek om geheimhouding toe.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 6 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing kan ingevolge artikel 8:104, derde lid, van de Awb slechts tegelijk met het hoger beroep tegen de uitspraak in de hoofdzaak hoger beroep worden ingesteld.

Voetnoten

1.Vergelijk Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 13 april 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1593, r.o. 3.31.