ECLI:NL:RBZWB:2023:1348

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
AWB 22_1105
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een verzoek om het inkomen van de vader buiten beschouwing te laten bij de vaststelling van de aanvullende beurs

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 februari 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om het inkomen van haar vader niet mee te tellen bij de vaststelling van de aanvullende beurs beoordeeld. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. B. Çiçek, had eerder op 12 juni 2021 een verzoek ingediend bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) om het inkomen van haar vader buiten beschouwing te laten, omdat zijn gezag zou zijn beëindigd. Dit verzoek werd door DUO afgewezen op 4 november 2021, en na bezwaar bleef DUO bij deze afwijzing in het besluit van 6 januari 2022.

De rechtbank behandelt de zaak en constateert dat het gezag van de vader van eiseres niet is beëindigd volgens de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek. Eiseres stelt dat de onder curatele stelling van haar vader gelijkstaat aan beëindiging van het gezag, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet het geval is. De rechtbank wijst erop dat de wetgeving duidelijk maakt dat alleen in specifieke situaties, zoals beëindiging van het gezag op verzoek van het Openbaar Ministerie of de Raad voor de Kinderbescherming, het inkomen van de ouder niet meegeteld mag worden.

De rechtbank concludeert dat DUO terecht het verzoek van eiseres heeft afgewezen, omdat er geen sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard. Eiseres krijgt geen gelijk en het beroep wordt ongegrond verklaard. Dit betekent dat eiseres geen terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/1105 WSFBSF

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 februari 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres

(gemachtigde: mr. B. Çiçek),
en
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs(DUO).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om bij de vaststelling van de aanvullende beurs geen rekening te houden met het inkomen van haar vader.
DUO heeft dit verzoek met het besluit van 4 november 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 6 januari 2022 op het bezwaar van eiseres is DUO bij de afwijzing van het verzoek gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 9 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar gemachtigde en via beeldverbinding [vertegenwoordiger] namens DUO.

Totstandkoming van het besluit

Eiseres heeft op 12 juni 2021 DUO verzocht om het inkomen van haar vader buiten beschouwing te laten bij de vaststelling van haar recht op een aanvullende beurs omdat zijn gezag zou zijn beëindigd. Daarbij heeft eiseres een beschikking van de kantonrechter van 22 september 2010 overgelegd, waaruit volgt dat de vader van eiseres onder curatele is gesteld.
Bij besluit van 4 november 2021 heeft DUO het verzoek van eiseres afgewezen omdat er geen sprake is van beëindiging van het gezag van de vader van eiseres op verzoek van het Openbaar Ministerie (OM), de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) of de langdurig verzorger van eiseres.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Daaraan heeft DUO ten grondslag gelegd dat de vader van eiseres doordat hij onder curatele is gesteld weliswaar onbevoegd is om het gezag uit te oefenen, maar dat dit niet hetzelfde is als beëindiging van het gezag.

Beoordeling door de rechtbank

Standpunt eiseres
Eiseres heeft aangevoerd dat het gevolg van de onder curatele stelling hetzelfde is als dat het gezag zou zijn beëindigd op verzoek van het OM, de RvdK of de langdurig verzorger. DUO hanteert volgens eiseres een te strikte lezing bij de uitleg van de wet. De centrale vraag is of de ouder het gezag kan uitoefenen. Dit is in deze situatie niet het geval. Eiseres acht het onbegrijpelijk dat DUO zich op het standpunt stelt dat het inkomen van haar vader -de vader die feitelijk geen gezag kan uitoefenen- dient te worden meegeteld. Eiseres voert aan dat de onbevoegdheid van haar vader om het gezag uit te oefenen, dient te worden gezien als een omstandigheid zoals opgenomen in artikel 6, eerste lid, onder b van het Besluit studiefinanciering 2000 (Bsf 2000). Eiseres heeft verwezen naar de Nota van Toelichting en gesteld dat de omstandigheid van haar vader dient te vallen onder de hardheidsclausule.
Wettelijk kader
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Oordeel rechtbank
Niet in geschil is dat het gezag van de vader van eiseres niet is beëindigd op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) of artikel 1:267 BW. De rechtbank stelt vast dat dit betekent dat artikel 6 van het Bsf 2000 geen toepassing kan vinden en eiseres aldus niet op basis van dit artikel aanspraak kan maken op aanvullende beurs.
Eiseres heeft gesteld dat artikel 6, eerste lid, onder b, van het Bsf 2000 ruimer dient te worden uitgelegd en ook op haar situatie van toepassing moet worden geacht. Voor een ruimere uitleg zoals door eiseres gewenst, ziet de rechtbank echter, net als DUO, geen ruimte. De stelling van eiseres dat sprake is van eenzelfde situatie volgt de rechtbank niet. In de door eiseres overgelegde beschikking van de voormalige Rechtbank Breda van 22 september 2010 staat vermeld dat de vader van eiseres onder curatele is gesteld wegens een geestelijke stoornis. In het beroepschrift heeft eiseres toegelicht dat bij haar vader sprake is van niet aangeboren hersenletsel. De rechtbank acht de ondercuratelestelling van de vader van eiseres niet vergelijkbaar met een beëindiging van het gezag op grond van artikel 1:266 BW of artikel 1:267 BW. Dat de vader van eiseres niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van eiseres te dragen wil de rechtbank wel aannemen, maar gesteld noch gebleken is dat tevens sprake is van het zodanig opgroeien door eiseres dat zij in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. De door de moeder van eiseres ter zitting gegeven toelichting acht de rechtbank in dit verband onvoldoende. Deze beroepsgrond van eiseres kan dan ook niet slagen.
Ten aanzien van het beroep van eiseres op de hardheidsclausule overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] biedt de hardheidsclausule uit artikel 11.5 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) DUO niet de mogelijkheid om een uitzondering te maken op een wettelijke bepaling indien de onverkorte toepassing daarvan in het concrete geval in overeenstemming is te achten met de bedoeling van de regelgever en strekking van de regeling. Gelet op de tekst van de wet heeft de wetgever uitdrukkelijk beoogd om alleen in situaties waarin het gezag is beëindigd wegens ernstig tekortschieten van de ouder of op verzoek van het OM, de RvdK of de langdurig verzorger, het inkomen van de ouder die niet langer gezag heeft niet mee te rekenen bij de vaststelling van de aanvullende beurs. Zoals hiervoor is overwogen, is het gezag van de vader van eiseres niet op een van deze gronden beëindigd. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gezegd dat de toepassing van het Bsf 2000 in het geval van eiseres leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Hiertoe wordt overwogen dat uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat de moeder van eiseres in haar hoedanigheid van curator onder meer geldzaken van de vader van eiseres regelt. Zij beslist dus wat gepaste uitgaven zijn. DUO heeft dan ook terecht het standpunt ingenomen dat er geen sprake is van een onbedoeld effect van de wet. Ook het beroep op de hardheidsclausule slaagt niet.
Gelet op het voorgaande heeft DUO het verzoek van eiseres om bij de vaststelling van de aanvullende beurs geen rekening te houden met het inkomen van haar vader terecht afgewezen.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 28 februari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) (zoals luidend ten tijde in geding)
Artikel 3.14. Weigerachtige of onvindbare ouders
1. Op aanvraag van een student kan de aan hem toegekende aanvullende lening worden verstrekt in de vorm van een aanvullende beurs, indien er sprake is van een langdurig ernstig verstoorde verhouding tussen ouder en student of van onvindbaarheid van de ouder. Onder een langdurig ernstig verstoorde verhouding wordt in ieder geval niet begrepen een conflict van financiële aard dat verband houdt met de studie.
2. Indien het eerste lid toepassing vindt, is voor de berekening van de veronderstelde ouderlijke bijdrage van de andere ouder aan de student bedoeld in het eerste lid, artikel 3.9, tweede lid, derde volzin, van overeenkomstige toepassing. De hoogte van de aanvullende beurs van andere kinderen van beide ouders verandert hierdoor niet.
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden in ieder geval criteria gegeven ter beoordeling van de vraag of sprake is van:
a. een situatie als bedoeld in het eerste lid, en
b. de voorwaarden waaronder de toekenning van de aanvraag geschiedt.
Artikel 11.5. Hardheidsclausule
1. Onze Minister kan voor bepaalde gevallen de wet en de daarop berustende bepalingen buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op:
a. het begrip partner,
b. het begrip toetsingsinkomen,
c. het begrip vreemdeling, en
d. artikel 1.8.
Besluit studiefinanciering 2000 (Bsf 2000) (zoals luidend ten tijde in geding)
Artikel 6. Algemeen
Aanspraak op aanvullende beurs als bedoeld in artikel 3.14, eerste lid, van de wet, voor wat betreft de aanvullende lening die voortvloeit uit de veronderstelde ouderlijke bijdrage van de weigerachtige of onvindbare ouder, bestaat in ieder geval, indien:
a. sprake is van een ernstig en structureel conflict tussen ouder en student,
b. het gezag van de ouder is beëindigd op grond van artikel 266 of 267 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek,
c. de student geen contact met de ouder heeft,
d. sprake is van voor de student niet inbare alimentatie als bedoeld in titel 17 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, of
e. gegevens over de verblijfplaats van de ouder niet kunnen worden achterhaald.
2. Een aanvraag als bedoeld in artikel 3.14, eerste lid, van de wet wordt niet in behandeling genomen indien deze betrekking heeft op:
a. een periode die meer dan twee jaar voor het moment van aanvragen ligt, of
b. een periode waarover geen aanvullende beurs is aangevraagd.
Artikel 8. Het gezag van de ouder beëindigd
Als bewijs dat het gezag van de ouder is beëindigd, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel b, dient een afschrift van de beschikking van de rechtbank te worden overlegd.
Burgerlijk Wetboek (BW)
Artikel 1:266
1. De rechtbank kan het gezag van een ouder beëindigen indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
2. Het gezag van de ouder kan ook worden beëindigd indien het gezag is geschorst, mits aan het eerste lid is voldaan.
Artikel 1:267
1. Beëindiging van het gezag kan worden uitgesproken op verzoek van de raad voor de kinderbescherming of het openbaar ministerie. Tevens is degene die niet de ouder is en de minderjarige gedurende ten minste een jaar als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt bevoegd tot het doen van het verzoek indien de raad voor de kinderbescherming niet tot een verzoek overgaat.
2. Indien de raad niet tot een verzoek als bedoeld in het eerste lid overgaat nadat hij een verzoek tot onderzoek hiertoe van de gecertificeerde instelling die de ondertoezichtstelling over de minderjarige uitvoert, heeft ontvangen, deelt hij dit schriftelijk mee aan die gecertificeerde instelling. De gecertificeerde instelling kan na ontvangst van die mededeling de raad voor de kinderbescherming verzoeken het oordeel van de rechtbank te vragen of beëindiging van het gezag het noodzakelijk is. De raad voor de kinderbescherming die van de gecertificeerde instelling zodanig verzoek ontvangt, vraagt binnen twee weken na de dagtekening van dat verzoek het oordeel van de rechtbank of een beëindiging van het gezag moet volgen. In dat geval kan de rechtbank de beëindiging van het gezag ambtshalve uitspreken.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van 12 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:487