ECLI:NL:RBZWB:2023:1328

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
1 maart 2023
Zaaknummer
AWB- 22_3995
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van eiser door het UWV

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW)-uitkering door het UWV. Het UWV had op 10 november 2021 besloten om de uitkering van eiser per 11 december 2021 te beëindigen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond op 19 juli 2022. Eiser ging hiertegen in beroep.

Tijdens de zitting op 22 februari 2023 zijn eiser en zijn gemachtigde niet verschenen. De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld, die stelde dat hij meer beperkingen had dan door het UWV was aangenomen. De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser per 11 december 2021 niet meer recht had op een ZW-uitkering, omdat hij in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen.

De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsartsen van het UWV in overweging genomen en oordeelt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. De rechtbank stelt vast dat de subjectieve klachten van eiser niet voldoende zijn om te concluderen dat hij meer beperkt is dan vastgesteld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beëindiging van de ZW-uitkering.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3995 ZW

uitspraak van 28 februari 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. J.L.A.M. van Os,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de
beëindiging van zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.1.
Het UWV heeft met het besluit van 10 november 2021 (primair besluit) de ZW-uitkering van eiser met ingang van 11 december 2021 beëindigd. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit van 19 juli 2022 heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
1.2.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.3.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft partijen uitgenodigd voor een zitting op 22 februari 2023. Eiser en zijn gemachtigde, en mr. B.N. van Driel namens het UWV, hebben zich afgemeld voor de zitting en zijn niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de ZW-uitkering heeft beëindigd per 11 december 2021. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De voor de deze zaak belangrijke wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage behorend bij deze uitspraak.
3.1.
Eiser is werkzaam geweest als industrieel schoonmaker. Hij heeft zich per 25 augustus 2020 vanuit een WW-uitkering ziek gemeld vanwege knieklachten. Bij besluit van 24 november 2020 heeft het UWV met ingang van 24 november 2020 aan eiser een ZW-uitkering toegekend. Na een zogeheten eerstejaars Ziektewetbeoordeling heeft het UWV in het primaire besluit gesteld dat eiser per 24 augustus 2021 in staat is om passende arbeid te verrichten en daarmee meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij uitviel. Eiser krijgt daarom vanaf 11 december 2021 geen ZW-uitkering meer. In het bestreden besluit heeft het UWV dit besluit gehandhaafd.
3.2.
Niet in geschil is dat eiser 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. Dit betekent dat het UWV ook terecht heeft beoordeeld of eiser in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% bestaat er geen recht meer op een ZW-uitkering.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1.
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft in het kader van de eerstejaars Ziektewetbeoordeling een rapportage opgesteld. De verzekeringsarts heeft de beschikbare medische informatie bestudeerd en heeft eiser gesproken op het telefonisch spreekuur. De door eiser geclaimde klachten zijn in overeenstemming met de objectieve onderzoeksbevindingen en zijn bij de vastgestelde aandoening plausibel. De dagactiviteiten wijzen in de richting van verminderde belastbaarheid. De verzekeringsarts is van mening dat eiser op medische gronden niet volledig ongeschikt is te achten. Er is namelijk geen sprake van een situatie dat eiser is opgenomen in een instelling, bedlegerig is, lichamelijk niet zelfredzaam is of ernstig sociaal/persoonlijk disfunctioneert, terwijl ook is geen sprake van een aandoening met op korte termijn een fatale afloop of verlies van mogelijkheden. De verzekeringsarts stelt wel dat er beperkingen moeten worden aangenomen ten aanzien van fysieke omgevingseisen, namelijk het vermijden van trillingshinder op de benen. Ook zijn er meerdere beperkingen voor dynamische handelingen en statische houdingen noodzakelijk. Er is volgens de verzekeringsarts geen medische reden om een urenbeperking aan te nemen.
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] heeft het bezwaarschrift bestudeerd en heeft actuele medische informatie betreffende eisers rug-, knie- en mentale klachten bij de huisarts van eiser opgevraagd en na ontvangst bestudeerd. Daarnaast heeft hij de hoorzitting bijgewoond en medisch onderzoek uitgevoerd. De verzekeringsarts b&b stelt dat er geen reden is om de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van de verzekeringsarts te herzien. De huisarts heeft geen duidelijke diagnose gesteld ten aanzien van de stressklachten die eiser ervaart. De verzekeringsarts b&b stelt dat het gaat om situatieve stressklachten welke hij niet heeft kunnen objectiveren. Er zijn naar de mening van de verzekeringsarts b&b dan ook terecht geen psychische beperkingen opgelegd.
Daarnaast stelt de verzekeringsarts b&b dat eiser het standpunt dat er meer beperkingen moeten worden aangenomen niet nader heeft onderbouwd. Er is sprake van een subjectieve klachtenbeleving. Er is geen (nieuwe) medische informatie die maakt dat eiser meer beperkt had moeten worden dan door de verzekeringsarts is aangenomen. Uit de bekende medische informatie en het onderzoek van de verzekeringsarts b&b blijkt dat eiser last heeft van lichte slijtage in de knieën die milde kniebeperkingen veroorzaken. Dat het voor eiser erg moeilijk is om te knielen en dus geknield actief te zijn kan de verzekeringsarts b&b in het licht van zijn dagelijks gebed, dat eiser op zijn knieën doet, niet volgen. Gelet daarop en op het aanvullend eigen medisch onderzoek meent de verzekeringsarts b&b dat eiser een volledige diepe hurkzit kan aannemen en op zijn knieën kan zitten. Voor de beperkingen vanwege de knieklachten zijn volgens de verzekeringsarts b&b voldoende beperkingen opgenomen in de FML. Ten aanzien van de lage rugklachten stelt de verzekeringsarts b&b dat hij deze niet heeft kunnen objectiveren. Flinke beperkingen zijn gelet op het aspecifieke karakter van de rugpijn niet gerechtvaardigd. De verzekeringsarts b&b meent dat ook ten aanzien van de rugklachten voldoende beperkingen zijn opgenomen. De beperkingen in de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de FML van 19 augustus 2021.
4.2.
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat er onvoldoende rekening is gehouden met de door en namens hem ingebrachte medische gegevens. Naar de mening van eiser heeft hij meer beperkingen dan door de verzekeringsartsen zijn aangenomen. Hij is minder belastbaar dan gesteld. Uit de ingebrachte medische stukken blijkt volgens eiser voldoende dat hij niet in staat is om bedrijfsmatige werkzaamheden te verrichten.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder de knie-, rug- en stressklachten. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. Er zijn in verschillende rubrieken meerdere beperkingen aangenomen. De medische informatie betreffende eiser die is overlegd, zoals de brieven van de huisarts, radiologieverslagen, brief van de orthopeed en het MRI-verslag van de rechterknie zijn door de verzekeringsartsen meegenomen in de beoordeling. In beroep heeft eiser geen (nieuwe) medische informatie overgelegd die de rechtbank aanleiding geeft om te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. De rapporten van de verzekeringsartsen zijn deugdelijk gemotiveerd en consistent. Het door het UWV verrichte medische onderzoek wordt daarom voldoende zorgvuldig geacht.
De rechtbank begrijpt dat eiser veel klachten en beperkingen ervaart. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), de hoogste rechter in ZW-zaken, is de subjectieve beleving en ervaring van iemand klachten echter niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin zijn vast te stellen. Alleen de medisch objectiveerbare beperkingen zijn daarbij van belang. [1] Niet gebleken is dat in de FML van 19 augustus 2021 de beperkingen van eiser zijn onderschat. De beroepsgrond dat eiser meer beperkt moet worden, slaagt niet. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
Zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?
5.1.
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: productiemedewerker textiel (Sbc-code 272043), wikkelaar (Sbc-code 267053) en productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180).
5.2.
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 9 november 2021 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 11 juli 2022
.Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Is de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?
6. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat pas recht bestaat op een ZW-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de ZW-uitkering terecht beëindigd per 11 december 2021.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht de ZW-uitkering heeft beëindigd per 11 december 2021.
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 28 februari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage

Wettelijk kader
Ziektewet:
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft en 52 weken arbeidsongeschikt is geweest heeft deze recht op ziekengeld als hij:
- ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 én
- slechts in staat is ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur met algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is (artikel 19aa, eerste lid, en artikel 19ab, derde lid, van de ZW).
De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een verzekerings-geneeskundig en een arbeidskundig onderzoek (artikel 19ab, eerste lid, van de ZW).

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 10 september 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2130