ECLI:NL:RBZWB:2023:1326

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
1 maart 2023
Zaaknummer
AWB- 22_3027
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing studiefinanciering op basis van nationaliteitseis en beoordeling van migrerend werknemerschap

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 februari 2023, werd het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor studiefinanciering door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) ongegrond verklaard. Eiser, een burger van een EU-lidstaat, had zijn aanvraag voor studiefinanciering ingediend, maar deze was afgewezen omdat hij niet voldeed aan de nationaliteitseis. Eiser stelde dat hij als migrerend werknemer moest worden aangemerkt, omdat hij werkzaamheden had verricht tijdens zijn stage. De rechtbank behandelde het beroep op 9 februari 2023 en oordeelde dat de stageovereenkomst niet als een arbeidsovereenkomst kon worden gekwalificeerd, omdat het leerdoel centraal stond en er onvoldoende bewijs was dat er reële en daadwerkelijke arbeid was verricht. De rechtbank benadrukte dat de beoordeling van de status van werknemer aan de nationale rechter is voorbehouden en dat deze moet steunen op objectieve criteria. Eiser had niet voldoende bewijs geleverd om aan te tonen dat hij als migrerend werknemer kon worden aangemerkt, en de rechtbank concludeerde dat DUO op goede gronden de aanvraag had afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht had op studiefinanciering voor de betreffende periode.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3027 WSFBSF

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 februari 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

(gemachtigde: mr. G. Gabrelian),
en
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO).

Inleiding

In het besluit van 1 december 2021 (primair besluit) heeft DUO eisers aanvraag voor studiefinanciering afgewezen, omdat eiser niet voldoet aan de nationaliteitseis.
In het besluit van 29 april 2022 (bestreden besluit) heeft DUO het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
DUO heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 9 februari 2023 via een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en [naam vertegenwoordiger] namens DUO.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten
1. Eiser is burger van één van met de lidstaten van de Europese Unie (EU) gelijkgestelde staat. Hij volgde in Nederland de studie [naam studie] aan de [naam school] .
Op 10 juli 2021 heeft eiser verlenging van zijn recht op studiefinanciering aangevraagd.
DUO heeft aangegeven dat om voor verlenging in aanmerking te komen eiser minimaal 56 uur per maand in Nederland moet werken. Er is om aanvullende informatie gevraagd om de aanvraag te kunnen behandelen.
Eiser heeft een ‘internship agreement’ met [naam bedrijf] van 29 juli 2021 overgelegd. Hierin staat dat hij in de periode van 1 augustus 2021 tot 31 december 2021 voor 40 uur per week bij [naam bedrijf] een stage zal volgen. Hiervoor zal hij € 500,- per maand ontvangen.
Bij het primaire besluit heeft DUO de aanvraag van eiser voor de periode van oktober tot en met december 2021 afgewezen, omdat eiser niet voldoet aan de nationaliteitseis. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
In het bestreden besluit zijn de bezwaren van eiser ongegrond verklaard. Daarbij is aangegeven dat er geen sprake is van een verplichte stage. Eiser kan dan alleen nog in aanmerking komen voor studiefinanciering wanneer de stageovereenkomst als arbeidsovereenkomst kan worden aangemerkt. Naar de mening van DUO is er in de situatie van eiser geen sprake van reële en daadwerkelijke arbeid als bedoeld in het Europese recht.
Standpunt eiser
2. Eiser heeft verwezen naar een aantal uitspraken van diverse rechtbanken en het Europese Hof van Justitie
.Nu niet in geschil is dat eiser werkzaamheden heeft verricht voor een bedrijf, onder supervisie en aanwijzingen van een meerdere, en hij voor deze werkzaamheden een vergoeding heeft ontvangen, kan volgens eiser het bestreden besluit niet in stand blijven. Eiser heeft tot slot een verklaring van zijn stagebegeleider overgelegd.
Wettelijk kader
3.1
Op grond van artikel 45, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) is het verkeer van werknemers binnen de Unie vrij. Op grond van het tweede lid van dit artikel houdt dit de afschaffing in van elke discriminatie op grond van de nationaliteit tussen de werknemers van de lidstaten, wat betreft werkgelegenheid, de beloning en de overige arbeidsvoorwaarden.
3.2
Op grond van artikel 24, eerste lid, van de Richtlijn 2004/38/EG (Richtlijn) geniet iedere burger van de Unie die op basis van deze richtlijn op het grondgebied van een gastland verblijft, binnen het toepassingsgebied van het Verdrag dezelfde behandeling als de onderdanen van dat gastland.
Op grond van het tweede lid van dit artikel is het gastland, in afwijking van het eerste lid, niet verplicht steun voor levensonderhoud toe te kennen voor studies, inclusief beroepsopleiding, in de vorm van een studiebeurs of lening, aan andere personen dan werknemers of zelfstandige of personen die deze status hebben behouden, en hun familieleden.
3.3
Op grond van artikel 2.2, aanhef en onder b, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) kan voor studiefinanciering in aanmerking komen een studerende die niet de Nederlandse nationaliteit bezit, maar wel ingevolge een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie op het terrein van de studiefinanciering met een Nederlander wordt gelijkgesteld.
Ter uitvoering van deze bepaling heeft DUO de Beleidsregel controlebeleid migrerend werknemerschap van 13 december 2012, nr. HO&S/463528, Stcrt. 2013, 6218 (de Beleidsregel) vastgesteld.
In de Beleidsregel wordt uiteengezet dat studerenden afkomstig uit één van de lidstaten van de Europese Unie in aanmerking kunnen komen voor volledige studiefinanciering indien zij aangemerkt worden als migrerend werknemer. Op grond van de Beleidsregel laat de minister na de toekenning van de studiefinanciering controleren of de studerende blijft voldoen aan de voorwaarden om als migrerend werknemer te worden aangemerkt. Hiertoe controleert DUO per studiefinancieringstijdvak en schrijft DUO de studerenden aan met het verzoek door te geven hoeveel uren zij over het te controleren studiefinancieringstijdvak hebben gewerkt. Op grond van de Beleidsregel heeft iedere studerende die over de controleperiode 56 uur of meer gemiddeld per maand heeft gewerkt, zonder meer de status van migrerend werknemer en daarmee terecht studiefinanciering ontvangen over het gecontroleerde studiefinancieringstijdvak.
Oordeel rechtbank
4.1
In geschil is of eiser kan worden aangemerkt als migrerend werknemer. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Volgens gevestigde rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) heeft het begrip ‘werknemer’ in artikel 45 van het VWEU een communautaire inhoud en mag het niet beperkt worden uitgelegd. ‘Werknemer’ is eenieder die reële en daadwerkelijke arbeid verricht, met uitsluiting van werkzaamheden van zo geringe omvang dat zij louter marginaal en bijkomstig zijn. Uit de rechtspraak van het Hof volgt ook dat de feitelijke beoordeling of een betrokkene de status van werknemer heeft, door de nationale rechter moet worden verricht. De nationale rechter moet zich baseren op objectieve criteria en alle omstandigheden van de zaak die te maken hebben met de aard van zowel de betrokken werkzaamheden als de betrokken arbeidsverhouding, in hun geheel beoordelen. Hoofdkenmerk van de arbeidsverhouding is dat iemand gedurende een bepaalde tijd voor een ander en onder diens gezag werkzaamheden verricht en hiervoor een beloning ontvangt. De geringe hoogte van de beloning, de herkomst van de middelen waaruit deze wordt betaald, de meer of minder grote productiviteit van betrokkene of het feit dat deze maar een klein aantal uren per week werkt, sluit niet uit dat iemand als werknemer in de zin van artikel 45 van het VWEU wordt aangemerkt. [1] In het arrest ‘Bernini’ heeft het Hof verder geoordeeld dat ook een persoon die een stage vervult als een werknemer kan worden beschouwd, mits die stage wordt vervuld onder de voorwaarden die voor reële en daadwerkelijke arbeid in loondienst gelden. [2]
4.2
Uit de hiervoor genoemde jurisprudentie van het Hof blijkt dat tijdens een stage zeer wel reële en daadwerkelijke arbeid kan zijn verricht, maar dat dit niet per definitie het geval hoeft te zijn. Bij de beoordeling van de vraag in hoeverre hiervan sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval worden gewogen. De rechtbank moet zich hiervoor baseren op objectieve criteria. Daarbij is het aan de aanvrager om de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn te verschaffen (artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht). Het overleggen van een stageovereenkomst kan hiertoe voldoende zijn, maar alleen als deze stageovereenkomst feitelijk voldoende aanwijzingen bevat dat tijdens de stage reële en daadwerkelijke arbeid wordt verricht. De rechtbank constateert dat dit, gelet op de aard van de stageovereenkomsten en het doelstellingen waarmee deze zijn opgesteld, niet altijd het geval is. In de stageovereenkomsten wordt immers vaak het leerdoel centraal gesteld, terwijl nadere gegevens over de eventueel te verrichten werkzaamheden ontbreken. In deze gevallen zal veelal een nadere objectieve onderbouwing noodzakelijk zijn, bijvoorbeeld in de vorm van een vacaturetekst of een referentiebrief van de stageverlener met nadere gegevens. De minister moet de vraag of voldaan wordt aan het vereiste van reële en daadwerkelijke arbeid uiteindelijk per geval beoordelen, aan de hand van de door de aanvrager overgelegde stukken.
Stageovereenkomst
5.1
Naar aanleiding van het verzoek van DUO om aanvullende informatie heeft eiser een stageovereenkomst met [naam bedrijf] overgelegd. Deze overeenkomst is benoemd als stageovereenkomst en uit de tekst daarvan blijkt dat deze ook duidelijk zo is bedoeld. In artikel 4 van deze overeenkomst staat immers dat het doel is om de stagiair praktijkervaring op te laten doen en dat werkzaamheden onder supervisie van een stagebegeleider plaatsvinden. Vervolgens geldt dat in artikel 5 van de stageovereenkomst expliciet is bepaald dat deze overeenkomst niet kan worden gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst in de zin van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De rechtbank stelt vast dat in deze overeenkomst het leerdoel dus voorop staat en dat de gezagsverhouding tussen de eiser en zijn begeleider van [naam bedrijf] ten dienste van het leerdoel staat. Het in artikel 13 van de overeenkomst vastgelegde intellectuele eigendom acht de rechtbank onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
5.2
De rechtbank stelt vast dat over de aard of omvang van de praktijkervaring die eiser op zou gaan doen of de invulling van te verrichten werkzaamheden in de overeenkomst niets wordt opgemerkt. Daarmee ziet de rechtbank onvoldoende grond voor de conclusie dat uit de stageovereenkomst volgt dat tijdens de stage reële en daadwerkelijke arbeid is verricht. De enkele omstandigheid dat de stage voor bepaalde tijd gold en dat daarbij een (kosten)vergoeding werd ontvangen, is onvoldoende voor een ander oordeel. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat de uiteindelijke stage van beperkte duur was, namelijk vijf maanden.
Nadere stukken
6.1
Eiser heeft tevens een zogenaamde offer letter en een verklaring van zijn stagebegeleider overgelegd. De offer letter wordt door de rechtbank als een vacaturetekst beschouwd, nu daarin de door de stagiair te verrichten taken worden opgesomd. In zijn verklaring heeft eisers stagebegeleider aangegeven dat eiser tijdens zijn stage onder de supervisie van zijn begeleider deelnam aan reguliere bedrijfsactiviteiten. Desgevraagd heeft eiser ter zitting verklaard dat onder reguliere bedrijfsactiviteiten dagelijkse activiteiten worden verstaan, zoals vragen beantwoorden of “tools” bouwen voor niet-technische mensen.
6.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met deze nadere stukken en de door hem ter zitting gegeven verklaring niet aannemelijk kunnen maken dat er sprake is geweest van reële en daadwerkelijke arbeid. Daartoe acht de rechtbank zowel de verklaring van de stagebegeleider als eisers eigen verklaring te summier. Met DUO is de rechtbank van oordeel dat eiser heeft nagelaten om middels een concrete, feitelijke toelichting over de invulling van zijn werkzaamheden te onderbouwen dat hij kan worden aangemerkt als migrerend werknemer.
6.3
De rechtbank komt tot de conclusie dat DUO op goede gronden eisers aanvraag voor studiefinanciering voor de periode van oktober tot en met december 2021 heeft afgewezen.
Economisch niet-actieve burger
7.1
Subsidiair heeft eiser gesteld dat hij op grond van artikel 18 van het VWEU aanspraak kan maken op het studentenreisproduct en een deel van de basisbeurs.
7.2
De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 4 december 2019 [3] . De CRvB heeft in deze uitspraak in rechtsoverweging 5.2.2 overwogen dat na de introductie van het EU-burgerschap het Hof, mede gelet op artikel 24, tweede lid, van de Richtlijn, heeft bepaald dat verleende financiële steun ter dekking van kosten van levensonderhoud, anders dan voorheen, onder het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit valt. Dergelijke steun aan studenten mag echter wel gekoppeld worden aan het bestaan van een zekere mate van integratie in de samenleving van de ontvangende lidstaat door het stellen van de voorwaarde van een periode van voorafgaand onafgebroken duurzaam verblijf van vijf jaar aldaar [4] . De wetgever heeft in de Wsf 2000 onderscheid gemaakt tussen de kosten voor toegang tot het onderwijs en de kosten voor levensonderhoud. De kosten voor toegang tot het onderwijs betreffen het collegegeld, als tegemoetkoming hierin wordt voorzien in financiële steun in de vorm van een collegegeldkrediet. Daarnaast wordt een tegemoetkoming in de kosten voor levensonderhoud verstrekt. Dit is een algemeen normbedrag bedoeld voor dekking van de overige kosten die een student heeft. In dit normbedrag zijn geen afzonderlijke componenten opgenomen. Voor zover steun voor de aanschaf van boeken en leermiddelen kan worden geacht te zijn begrepen in de algemene normbedragen in de Wsf 2000, doet dit volgens de CRvB niet af aan de vaststelling dat het normbedrag steun ter dekking van kosten van levensonderhoud betreft die wordt toegekend in de vorm van een studiebeurs of -lening, en daarmee valt onder de in artikel 24, tweede lid, van de Richtlijn neergelegde afwijking van het beginsel van gelijke behandeling van artikel 18 van het VWEU. De migrerende economisch niet actieve EU-student heeft daar dan ook pas recht op na het voldoen aan de verblijfsduurvoorwaarde van vijf jaar.
7.3
Het betoog van eiser dat hij als economisch niet-actieve student recht heeft op dat deel van de studiefinanciering dat bedoeld is ter compensatie van studiekosten (waaronder de kosten voor studieboeken) kan dan ook niet slagen.
7.4
Verder heeft de CRvB in overweging 5.3.1 overwogen dat, zoals het Hof in het arrest Commissie-Nederland [5] heeft geoordeeld, de reisvoorziening mag worden geweigerd aan economisch niet-actieven (vóór de verwerving van een duurzaam verblijfsrecht) omdat deze voorziening onder het begrip steun voor levensonderhoud in de vorm van een studiebeurs of -lening in de zin van artikel 24, tweede lid, van de Richtlijn valt. Anders dan eiser meent, kan hij dan ook geen aanspraak maken op een studentenreisproduct.

Conclusie en gevolgen

8. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, worden de door hem gemaakte proceskosten of het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 28 februari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 4 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3700. Hierin staat een verwijzing naar het arrest van het Hof van 23 maart 1982, Levin, ECLI:EU:C:1982:105, rechtsoverwegingen 16-17, het arrest van het Hof van 26 februari 1992, Raulin, ECLI:EU:C:1992:87, en het arrest van het Hof van 4 februari 2010, Genc, ECLI:EU:C:2010:57, rechtsoverwegingen 26-27.
2.Zie het arrest van het Hof van 26 februari 1992, ECLI:EU:C:1992:89.
4.Zie de arresten van het Hof van 15 maart 2005, Bidar, ECLI:EU:C:2005:169 en van 18 november 2008, Förster, ECLI:EU:C:2008:630.
5.ECLI:EU:C:2016:396