ECLI:NL:RBZWB:2023:1290

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
02/096607-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor identiteitsfraude en poging tot computervredebreuk met betrekking tot inloggen op een account van een ander

Op 28 februari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan identiteitsfraude en poging tot computervredebreuk. De verdachte, geboren in 1973, heeft meermalen geprobeerd in te loggen op de accounts van een slachtoffer, waarbij hij gebruik maakte van diens persoonsgegevens zonder toestemming. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte als voormalig werknemer van het adviesbureau van het slachtoffer toegang had tot inlog- en wachtwoordgegevens. De officier van justitie heeft bewijs geleverd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan identiteitsfraude door op 7 mei 2020 en 9 oktober 2020 bestellingen te plaatsen via het account van het slachtoffer. Daarnaast heeft de verdachte op 5 en 12 mei 2020 geprobeerd in te loggen op de onlineomgevingen van het slachtoffer bij verschillende bedrijven. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, maar de rechtbank heeft de argumenten van de verdediging verworpen en de verdachte veroordeeld. De rechtbank heeft de verdachte een taakstraf van 150 uren opgelegd, te vervangen door 75 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week met een proeftijd van twee jaar. Tevens is de verdachte veroordeeld tot betaling van € 1.250,00 aan immateriële schade aan het slachtoffer, met wettelijke rente vanaf 14 mei 2020.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/096607-22
vonnis van de meervoudige kamer van 28 februari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1973 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsvrouw mr. M. Ketting, advocaat te Amsterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 februari 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M.S. Kikkert, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan identiteitsfraude;
2. zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan een poging tot computervredebreuk.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan identiteitsfraude. De officier van justitie baseert zich hierbij op de aangifte van [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer), de stukken waaruit blijkt dat bij de bestellingen op 7 mei 2020 en 9 oktober 2020 gebruik is gemaakt van een IP-adres dat kan worden gelinkt aan verdachte en de omstandigheid dat verdachte als voormalig werknemer van het adviesbureau van het slachtoffer uit hoofde van zijn functie toegang had tot inlog- en wachtwoordgegevens.
Hoewel ten aanzien van de handelingen op 14 en 15 mei 2020 geen IP-adres bekend is dat kan worden gelinkt aan verdachte, kunnen deze handelingen worden bewezen via de constructie van
schakelbewijs. Bij alle handelingen is sprake van dezelfde
modus operandi, dezelfde pleegperiode en hetzelfde slachtoffer.
Verdachte heeft geen aannemelijke alternatieve verklaring gegeven voor het feit dat bij
de bestellingen van 7 mei 2020 en 9 oktober 2020 gebruik is gemaakt van zijn IP-adres.
Feit 2
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan een poging tot computervredebreuk. De officier van justitie baseert zich hierbij op de aangifte van het slachtoffer, de stukken waaruit blijkt dat bij de inlogpogingen op 5 en 12 mei 2020 gebruik is gemaakt van een IP-adres dat kan worden gelinkt aan verdachte en de omstandigheid dat verdachte als voormalig werknemer van het adviesbureau van het slachtoffer uit hoofde van zijn functie toegang had tot de inlog- en wachtwoordgegevens. Hoewel ten aanzien van de inlogpogingen op 27 april 2020 en 9 en 11 mei 2020 geen IP-adres bekend is dat kan worden gelinkt aan verdachte, kunnen deze handelingen worden bewezen via de constructie van
schakelbewijs, omdat bij alle inlogpogingen sprake is van dezelfde
modus operandi, dezelfde pleegperiode en hetzelfde slachtoffer.
Verdachte heeft geen aannemelijke alternatieve verklaring gegeven voor het feit dat bij de inlogpogingen van 5 en 12 mei 2020 gebruik is gemaakt van zijn IP-adres.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 1
De verdediging bepleit vrijspraak van de ten laste gelegde identiteitsfraude. De verdediging stelt hiertoe dat niet kan worden vastgesteld wie de verzender is van de bestelling op 14 mei 2020 en de email op 15 mei 2020, omdat er geen IP-adres bekend is van de verzender.
Dat bij de bestelling op 7 mei 2020 gebruik is gemaakt van het IP-adres dat kan worden gelinkt aan verdachte volgt slechts uit één bron (de aangifte). Ook indien kan worden vastgesteld dat gebruik is gemaakt van het IP-adres van verdachte, zoals bij de bestelling op 9 oktober 2020, kan daarmee nog niet worden vastgesteld dat verdachte de daadwerkelijke besteller is geweest. De enkele link tussen het IP-adres en verdachte is daarvoor onvoldoende. Ook derden kunnen daarvan gebruik hebben gemaakt. Het feit dat het onderzoek naar de digitale gegevensdragers van verdachte geen belastende informatie jegens hem heeft opgeleverd, levert ook een contra-indicatie op voor de betrokkenheid van verdachte. Er kan volgens de verdediging niet worden bewezen dat er enig nadeel is ontstaan wat betreft de biedingen op VakantieVeilingen, hetgeen wel vereist is voor een bewezenverklaring ex artikel 231b Sr.
Feit 2
De verdediging bepleit vrijspraak van de ten laste gelegde pogingen tot computervredebreuk. Zij stelt hiertoe dat een onlineomgeving en/of account van een website niet worden aangemerkt als een
geautomatiseerd werkzoals bedoeld in de tenlastelegging. Indien dat wel kan worden aangemerkt als een geautomatiseerd werk, stelt de verdediging dat niet bekend is welk IP-adres is gebruikt bij de inlogpogingen op 27 april 2020 en 9 en 11 mei 2020. Weliswaar kan bij de inlogpogingen op 5 en 12 mei 2020 worden vastgesteld dat gebruik is gemaakt van het IP-adres dat kan worden gelinkt aan verdachte, maar daarmee kan nog niet worden vastgesteld dat verdachte dat daadwerkelijk heeft gedaan. De enkele link tussen het IP-adres en verdachte is daarvoor onvoldoende. Ook derden kunnen daarvan gebruik hebben gemaakt. Het feit dat het onderzoek naar de digitale gegevensdragers van verdachte geen belastende informatie jegens hem heeft opgeleverd, levert ook een contra-indicatie op voor de betrokkenheid van verdachte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1 en feit 2 – feiten en omstandigheden
Op grond van de bewijsmiddelen zoals vermeld in bijlage II stelt de rechtbank het volgende vast. Het slachtoffer en haar partner hebben een adviesbureau, genaamd [bedrijf 1] . Verdachte is in loondienst geweest bij dit adviesbureau en is daar werkzaam geweest als [verschillende functies] . Eind 2019 is hij uit dienst getreden nadat zijn dienstverband middels een vaststellingsovereenkomst was beëindigd.
Op 5 mei 2020 is geprobeerd in te loggen op het onlineportaal van het slachtoffer bij het accountantsbedrijf [bedrijf 2] .
Op 7 mei 2020 is met het account van het slachtoffer bij VakantieVeilingen.nl een bod uit- gebracht op een industrieel wandrek en een bestelling geplaatst voor meerdere wandrekken en kastjes.
Op 12 mei 2020 is geprobeerd in te loggen op het [e-mailadres] van het slachtoffer bij [bedrijf 3] .
Op 9 oktober 2020 zijn bij de Grote Clubactie 99 loten gekocht op naam van het slachtoffer en onder vermelding van haar bankrekeningnummer.
Bij deze bestellingen en inlogpogingen is gebruik gemaakt van het [IP-adres] . Dit IP-adres staat geregistreerd op de naam- en adresgegevens van verdachte.
Feit 2 – overwegingen ‘geautomatiseerd werk’
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging, dat de onlineomgevingen van [bedrijf 2] en [bedrijf 3] niet kunnen worden aangemerkt als een
geautomatiseerd werk. De rechtbank overweegt hiertoe dat ingevolge artikel 80 sexies van het Wetboek van Strafrecht onder een geautomatiseerd werk wordt verstaan een apparaat of groep van onderling verbonden of samenhangende apparaten, waarvan er één of meer op basis van een programma automatisch computergegevens verwerken. Hieruit leidt de rechtbank af dat onder een geautomatiseerd werk steeds (een onderdeel van) een fysiek apparaat is begrepen. Dus een computer, server, router, e-reader, chip en dergelijke, maar in elk geval zogenaamde hardware. Het gaat in alle gevallen niet om software, zoals computer- programma’s of websites. Wel is het zo dat een website, om zijn functie op het internet te kunnen vervullen, moet zijn ondergebracht (worden ‘gehost’) op een geautomatiseerd werk (een server), dat met dat internet is verbonden. In die zin bestaat er wel een duidelijk functioneel verband tussen een website en een geautomatiseerd werk. De instandhouding van een actieve website vereist dat een geautomatiseerd werk in werking is. Gelet hierop gaat de rechtbank er bij de beoordeling van de zaak vanuit dat activiteiten op een actieve websiteactiviteiten op de achterliggende server impliceren. Dit brengt met zich dat de door verdachte gepoogde handelingen wel degelijk betrekking hadden op een geautomatiseerd werk.
Feit 1 en feit 2 – overwegingen ‘IP-adres te koppelen aan verdachte?’
Het verweer van de verdediging, dat het IP-adres van de verzender van de bestelling van
7 mei 2020 slechts volgt uit de aangifte en een onderbouwing van VakantieVeilingen.nl ontbreekt, wordt verworpen. Uit de aangifte leidt de rechtbank af dat het slachtoffer op 8 mei 2020 telefonisch contact heeft gehad met VakantieVeilingen.nl, waarbij door Vakantie- Veilingen.nl het IP-adres is medegedeeld. De rechtbank heeft geen enkele reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze verklaring. Ten tijde van de aangifte waren de gegevens van de gebruiker van het IP-adres nog niet bekend. De vordering daartoe dateert immers van 19 mei 2020. De rechtbank ziet dit als steunbewijs voor het IP-adres. Wat betreft de aankoop van de loten van de Grote Club actie bevindt er zich in het dossier nog een e-mailbericht van de Grote Club actie van 16 oktober 2020 waarin het IP-adres dat gelinkt kan worden aan verdachte wordt genoemd. Dat is voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Ook verwerpt de rechtbank het verweer van de verdediging, dat de koppeling tussen het IP-adres en verdachte onvoldoende is voor de vaststelling dat verdachte ook daadwerkelijk de bestellingen en inlogpogingen heeft gedaan. De verdediging heeft ter onderbouwing van dit verweer verwezen naar een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 22 januari 2021 (ECLI:NL:GHAMS:2021:103), maar deze verwijzing treft geen doel. De rechtbank is van oordeel dat de casussen wezenlijk van elkaar verschillen. Anders dan in deze zaak, waren in de zaak bij het hof IP-adressen gebruikt die niet konden worden herleid tot de verdachte, waaronder een IP-adres in een geheel andere plaats dan waar de verdachte woonde. Ook was in de zaak bij het hof, anders dan in deze zaak, sprake van een getuige die bevestigde dat er veel vrienden bij verdachte over de vloer kwamen die het wifi-wachtwoord hadden.
Van verdachte mag – aldus de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2018:1767) - worden verwacht dat hij een verklaring geeft die voldoende concreet en betrouwbaar is en die een geloofwaardig alternatief vormt voor de bewijsmiddelen.
Bij de politie heeft verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen. Ter zitting heeft verdachte zijn betrokkenheid ontkend en aangevoerd dat veel mensen zijn wifi-wachtwoord weten en veel mensen gebruik kunnen hebben gemaakt van zijn draadloos netwerk. Nu verdachte dit op geen enkele wijze heeft geconcretiseerd en geen enkele verifieerbare onderbouwing heeft gegeven van een eventueel alternatief scenario of mogelijk motief van andere mensen, ziet de rechtbank hierin een ondersteuning voor de juistheid van de conclusie dat verdachte de bestellingen op 7 mei 2020 en 9 oktober 2020 heeft geplaatst en de inlogpogingen op 5 en 12 mei 2020 heeft gedaan. Anders dan de verdediging, is de rechtbank voorts van oordeel dat de enkele omstandigheid dat op de gegevensdragers van verdachte geen belastende informatie jegens hem is aangetroffen, niet zonder meer een contra-indicatie oplevert voor de betrokkenheid van verdachte.
Feit 1 – overwegingen ‘nadeel kon ontstaan’
In tegenstelling tot hetgeen door de verdediging is bepleit over het niet ontstaan van nadeel bij een bod op VakantieVeilingen, overweegt de rechtbank als volgt. In de bewezenverklaring gaat het om nadeel dat ‘kon’ ontstaan. Of dit nadeel zich daadwerkelijk geëffectueerd heeft is daarvoor niet van belang. Uit de FAQ op de (openbare) website van VakantieVeilingen blijkt weliswaar – zoals door de raadsvrouw is aangevoerd - dat als binnen vijf dagen de veiling niet is betaald, de veiling geannuleerd wordt en men het product niet ontvangt, maar dat ontslaat diegene niet van een betalingsverplichting. Er staat immers ook dat als er niet binnen 21 dagen betaald is, de vordering overgedragen wordt aan het incassobureau. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de verdediging op dit punt.
De rechtbank stelt dan ook op basis van het voorgaande vast dat verdachte wel degelijk diegene is geweest die de bestellingen op 7 mei 2020 en 9 oktober 2020 heeft gedaan en de inlogpogingen heeft verricht op 5 en 12 mei 2020 en dit leidt tot een bewezenverklaring zoals hierna onder 4.4 weergegeven.
Feit 1 en 2 – partiële vrijspraak
Van de handelingen op 14 en 15 mei 2020 en de inlogpogingen op 27 april 2020 en 9 en 11 mei 2020, wordt verdachte partieel vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs dat verdachte hierbij betrokken is geweest. Ten aanzien van deze handelingen kan niet worden vastgesteld dat gebruik is gemaakt van een IP-adres dat kan worden gelinkt aan verdachte. Volgens de Hoge Raad mag er onder omstandigheden gebruik gemaakt worden van steunbewijs van andere bewijsmiddelen waarin soortgelijke feiten ten grondslag liggen, zogenaamd schakelbewijs. Dit mag als dat bewijsmiddel op essentiële punten overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont en er sprake is van een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van een verdachte. Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat in deze zaak onvoldoende redengevende omstandigheden aan de orde zijn op grond waarvan via de constructie van schakelbewijs ook bewezen kan worden dat hij betrokken is geweest bij de handelingen op 14 en 15 mei 2020 en de inlogpogingen op 27 april 2020 en 9 en 11 mei 2020. Afgezien van het feit dat het in alle gevallen om digitale handelingen gaat met hetzelfde slachtoffer, bestaat er veel variatie in de handelingen en zijn het steeds andere websites/bedrijven die wezenlijk verschillend zijn van elkaar.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 7 mei 2020 en 9 oktober 2020 te Tilburg, opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander te weten [slachtoffer] heeft gebruikt door
- op 7 mei 2020 een bestelling van, dan wel een bod op, een industrieel wandrek en meerdere (andere) goederen geplaatst/gedaan bij VakantieVeilingen.nl, via de account van [slachtoffer] en
- op 9 oktober 2020 een bestelling van 99 loten van de Grote clubactie geplaatst, op naam van [slachtoffer] en onder vermelding van het bankrekeningnummer van [slachtoffer] ,
met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen en de identiteit van de ander te misbruiken, waardoor enig nadeel kon ontstaan;
2.
in de periode van 27 april 2020 tot en met 12 mei 2020 te Tilburg, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk en wederrechtelijk in een (gedeelte van) een geautomatiseerd werk, te weten
- de onlineomgeving en het account van [slachtoffer] bij [bedrijf 2] en het (telecommunicatie)netwerk van [bedrijf 2] en
- de onlineomgeving en het account van [slachtoffer] en het (telecommunicatie)netwerk van [bedrijf 3] en [e-mailadres] ;
binnen te dringen;
c. met behulp van een valse sleutel, te weten door onrechtmatig gebruik te maken van de inlognaam en het wachtwoord van [slachtoffer] en
d. door het aannemen van een valse hoedanigheid;
met dat opzet
- op 5 mei 2020 heeft getracht in te loggen in de onlineomgeving en het account van [slachtoffer] bij [bedrijf 2] en het (telecommunicatie)netwerk van [bedrijf 2] door aldaar de inloggegevens van die [slachtoffer] in te vullen en te verzenden en
- op 12 mei 2020 heeft getracht in te loggen in de onlineomgeving en het account van [slachtoffer] en het (telecommunicatie)netwerk van [bedrijf 3] en [e-mailadres] door aldaar de inloggegevens van die [slachtoffer] in te vullen en te verzenden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten wordt veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, te vervangen door 75 dagen hechtenis, en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één week met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komt, pleit de verdediging ervoor om te volstaan met het aan verdachte opleggen van een taakstraf, nu verdachte bij een eventuele gevangenisstraf zijn baan zal verliezen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee nare strafbare feiten. Verdachte heeft biedingen geplaatst op de website van VakantieVeilingen.nl en 99 loten gekocht op de website van de Grote Clubactie. Zonder medeweten en toestemming van het slachtoffer,
zijn voormalig werkgeefster, heeft verdachte hierbij gebruik gemaakt van haar persoons- gegevens. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan pogingen tot computervredebreuk door te proberen in te breken op het account van het slachtoffer bij haar accountant en [bedrijf 3] . Verdachte heeft hiermee niet alleen een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer veroorzaakt, maar ook overlast, angst en frustratie bij haar teweeggebracht. Daarnaast heeft verdachte daarmee een inbreuk gemaakt op het recht van anderen op bescherming van gevoelige gegevens en het vertrouwen dat iedereen zou moeten kunnen hebben in het gebruik van internet.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 25 januari 2023, waaruit de rechtbank afleidt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Hoewel de rechtbank tot een mindere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, acht de rechtbank de eis van de officier van justitie passend en geboden, gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheid dat verdachte geen enkele openheid van zaken heeft gegeven.
De rechtbank zal derhalve aan verdachte opleggen een taakstraf van 150 uren, te vervangen door 75 dagen indien verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht, en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één week. De rechtbank heeft hierbij ook acht geslagen op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en eveneens rekening gehouden met het feit dat de feiten al meer dan twee jaar geleden zijn begaan.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij heeft een schadevergoeding gevorderd van in totaal € 10.654,56, bestaande uit € 8.154,56 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering integraal kan worden toegewezen, gelet op de onderbouwing van de vordering.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering, omdat zij vrijspraak heeft bepleit.
Subsidiair heeft de verdediging gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering, omdat de behandeling van de vordering vanwege onder meer de complexiteit een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Om te kunnen vaststellen of er voldoende causaal verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van verdachte en de gevorderde schadeposten, is nader (medisch) onderzoek en expertise op dat gebied nodig. Volgens de verdediging kan dit niet op basis van de thans voorliggende stukken worden vastgesteld.
Materiële schade
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het causaal verband tussen diverse gevorderde schadeposten en het bewezenverklaarde handelen van verdachte op basis van de thans voorliggende stukken onvoldoende kan worden vastgesteld. Het is voor de rechtbank zeker niet ondenkbaar dat er bij de benadeelde partij materiële schade is ontstaan door het handelen van verdachte, maar om per post te kunnen vaststellen de schade door verdachte is veroorzaakt, is er meer onderzoek nodig. Te meer nu uit de bij de vordering overgelegde stukken blijkt dat traumatische ervaringen tijdens de jeugd van de benadeelde partij gezorgd hebben voor een gevoel van onveiligheid en dat zij die gevoelens nu opnieuw ervaart. Ook het al langer werken onder hoge druk wordt door de huisarts genoemd in relatie met de paniekaanvallen die de benadeelde partij ervaart. Verdere behandeling van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering van € 8.154,56 aan materiële schade. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat (gedeeltelijk) bewezen kan worden verklaard dat verdachte de feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. Zoals de rechtbank hiervoor over de materiële schade al heeft overwogen is het vaststellen van het concrete causaal verband in deze procedure een te onevenredige belasting van het strafproces. Wel staat vast dat er bij de benadeelde partij sprake is van psychisch letsel, alleen de mate waarin die kan worden toegerekend aan verdachte kan in deze procedure niet worden bepaald. De rechtbank acht daarom op dit moment een vergoeding van een bedrag van € 1.250,00 aan immateriële schade billijk, gelet op de onderbouwing en de bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend. Deze schade staat naar het oordeel van de rechtbank ook in voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, omdat voldoende aannemelijk is gemaakt dat de benadeelde partij daardoor in ieder geval nadelige geestelijke gevolgen heeft ondervonden.
Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering tot vergoeding van de immateriële schade. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente
Ook zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen over het toegekende bedrag vanaf het tijdstip waarop door de benadeelde partij aangifte is gedaan, te weten 14 mei 2020.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal eveneens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast.
Proceskosten
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 2.267,89 gevorderd aan proceskosten voor rechtsbijstand van haar raadsvrouw onder verwijzing naar onder meer de nota’s van haar verrichtingen.
Zowel de officier van justitie als de verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de proceskosten moeten worden begroot aan de hand van het liquidatietarief in kantonzaken.
De rechtbank overweegt dat een redelijke uitleg van artikel 532 van het Wetboek van Strafvordering met zich brengt dat bij de begroting van de daar bedoelde kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. Voorts overweegt de rechtbank dat niet is onderbouwd waarom van het uitgangspunt zou moeten worden afgeweken. Bovendien ziet de rechtbank hiertoe ook geen aanleiding. De rechtbank zal daarom aansluiting zoeken bij het in Nederlandse civiele procedures voor kosten van rechtsbijstand gebruikelijke liquidatietarief voor kantonzaken. Daarbij wordt de hoogte van het te vergoeden bedrag gebaseerd op het (totale) bedrag dat ter zake van materiële en immateriële zaken is wordt gevorderd, ongeacht of dat bedrag voor toewijzing vatbaar is. Het salaris wordt berekend aan de hand van een puntenstelsel, waarbij voor het opstellen en indienen van het voegings-formulier en voor het bijwonen van de zitting samen twee punten worden gehanteerd. Voor bedragen tussen € 10.000,01 en € 20.000,00 wordt per punt een salaris toegekend van
€ 396,00. De rechtbank zal derhalve een bedrag van € 792,00 toekennen ter zake van de proceskosten en deze post voor het overige afwijzen.

8.Het beslag

8.1
De teruggave aan verdachte
Op 2 november 2020 zijn onder verdachte een laptop en twee computers in beslag genomen.
Hoewel de officier van justitie ter zitting heeft gesteld dat dit beslag is afgehandeld en reeds is beslist tot teruggave aan verdachte van de voorwerpen, heeft verdachte ter zitting gesteld dat hij de voorwerpen nog niet retour heeft ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank de teruggave gelasten van de volgende in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, nu de officier van justitie zich hiertegen ook niet heeft verzet:
- een witte laptop, merk Packard Bell, met goednummer G2263690;
- een grijze computer, merk HP, met goednummer G2263675;
- een grijze computer, merk HP, met goednummer G2263680.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 57, 138ab en 231b van het Wetboek van Strafrecht zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander gebruiken met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen/de identiteit van een ander te verhelen/de identiteit van een ander te misbruiken, waardoor uit dat gebruik enig nadeel kan ontstaan, meermalen gepleegd;
feit 2:poging tot computervredebreuk, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 150 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
75 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van één week voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze straf
niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de volgende in beslag genomen voorwerpen:
- een witte laptop, merk Packard Bell, met goednummer G2263690;
- een grijze computer, merk HP, met goednummer G2263675;
- een grijze computer, merk HP, met goednummer G2263680;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 1.250,00, aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 14 mei 2020 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Proceskosten
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij voor rechtsbijstand heeft gemaakt, te weten € 792,00;
- wijst de vordering voor zover deze ziet op de kosten van rechtsbijstand voor het overige af;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] € 1.250,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 14 mei 2020 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 22 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Kralingen, voorzitter, mr. M.M. Veldhuizen en
mr. F.L. Donders, rechters, in tegenwoordigheid van M.C.C. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 28 februari 2023.