ECLI:NL:RBZWB:2023:1281

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 februari 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
AWB- 21_4572
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid onder de Wet WIA met betrekking tot de medische beoordeling en procesorde

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van de eiser onder de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiser, die sinds 2013 ziek is, had een WIA-uitkering die per 2 december 2019 was vastgesteld op 80 tot 100%. Echter, na bezwaar van de ex-werkgever, heeft het UWV deze mate van arbeidsongeschiktheid herzien naar 49,90% per 2 december 2019, wat leidde tot een aanpassing van de uitkering per 1 december 2021. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, stellende dat de medische beoordeling door de verzekeringsarts B&B onzorgvuldig was en dat zijn medische situatie onvoldoende was onderkend.

De rechtbank heeft de procesgang en de ingebrachte medische informatie beoordeeld. Eiser had op 5 januari 2023 aanvullende medische informatie ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat deze informatie in strijd was met de goede procesorde, omdat deze te laat was ingediend. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verzekeringsarts B&B zorgvuldig had gehandeld en dat de medische beoordeling voldoende was gemotiveerd. De rechtbank heeft geen reden gezien om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen en heeft geoordeeld dat het UWV terecht de WIA-uitkering van eiser heeft aangepast naar 49,90% arbeidsongeschiktheid.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het UWV veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de naleving van de goede procesorde in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4572

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

(gemachtigde: mr. R.J. Hoogeveen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. M. Reitsma).

Procesverloop

Met het besluit van 8 september 2020 (het primaire besluit) heeft het UWV eiser bericht dat zijn mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 2 december 2019 is vastgesteld op 80 tot 100% en dat zijn WIA-uitkering daarom met ingang van 1 maart 2020 wordt aangepast.
Met het besluit van 5 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van de ex-werkgever van eiser gegrond verklaard, (
de rechtbank begrijpt) het primaire besluit herroepen en de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser op 2 december 2019 bepaald op 49,90%. Verder is beslist dat eisers WIA-uitkering daarom met ingang van 1 december 2021 wordt aangepast.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is bij de rechtbank behandeld op de online zitting van 17 januari 2023. Eiser was aanwezig samen met zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Wat er aan deze procedure voorafging

1. Eiser werkte als operator bij de ex-werkgever voor gemiddeld 39,54 uur per week. Hij heeft zich op 13 juni 2013 wegens gezondheidsklachten ziekgemeld voor dit werk.
2. Naar aanleiding van een aanvraag van eiser voor een uitkering op grond van de Wet WIA, heeft het UWV hem met ingang van 11 juni 2015 een WIA-uitkering toegekend, laatstelijk (per 12 december 2017) gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 43,20%. Op 27 mei 2020 heeft eiser bij het UWV gemeld dat zijn gezondheidstoestand is verslechterd. Hierop heeft het UWV een herbeoordeling gedaan van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser.
3. Een arts [1] van het UWV heeft eiser onderzocht en aan de hand van alle beschikbare medische gegevens beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen van eiser zijn per 2 december 2019. Deze beperkingen heeft de arts opgenomen in een functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 19 augustus 2020. De arbeidsdeskundige van het UWV heeft op basis van deze FML vastgesteld dat eiser zijn eigen werk als operator niet meer kan verrichten en dat er geen geschikte functies geduid kunnen worden. De mate van arbeidsongeschiktheid is gelet hierop bepaald op 80 tot 100%.
4. De ex-werkgever van eiser heeft bezwaar gemaakt. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts B&B) en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidskundige B&B) hebben opnieuw naar de zaak van eiser gekeken. Volgens de verzekeringsarts B&B kan een aantal door de arts aangenomen beperkingen niet medisch objectief vastgesteld worden. De verzekeringsarts B&B is van mening dat de belastbaarheid, zoals vastgesteld in 2017, nog steeds van toepassing is en heeft de FML op 19 maart 2021 dienovereenkomstig gewijzigd. De arbeidsdeskundige B&B heeft op basis van de gewijzigde FML van 19 maart 2021 de vaststelling dat eiser zijn eigen werk als operator niet meer kan verrichten gehandhaafd, maar heeft wel drie passende functies (en één reservefunctie) kunnen duiden. De arbeidsdeskundige B&B heeft op basis van de middelste van deze drie functies de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 49,90%.
5. Het UWV heeft eiser in de gelegenheid gesteld om te reageren op het voornemen om de mate van arbeidsongeschiktheid per 2 december 2019 te wijzigen naar 49,90% en eisers uitkering hierop aan te passen per 1 december 2021. Eiser heeft een zienswijze ingediend.
6. De verzekeringsarts B&B heeft naar aanleiding van de zienswijze en de daarbij door eiser ingebrachte medische informatie bekeken of haar oordeel stand kon houden. Ze heeft geconcludeerd dat dit het geval is. Hierop heeft het UWV het bestreden besluit genomen.

Wat vindt eiser

7. Eiser is het niet eens met het UWV. Hij voert aan dat het onderzoek van de verzekeringsarts B&B onzorgvuldig is geweest. Zo heeft de verzekeringsarts B&B volgens eiser ten onrechte geen fysiek spreekuur gehouden. Als de verzekeringsarts B&B een lichamelijk onderzoek had verricht, dan had zij de toename van de lichamelijke klachten beter kunnen waarnemen. Ook had de verzekeringsarts B&B informatie op moeten vragen bij de behandelend sector. Verder had de verzekeringsarts B&B gebruik moeten maken van het protocol ‘Whiplash, aspecifieke rugklachten en hartinfarct’. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat toepassing hiervan tot een inzichtelijkere beoordeling zou leiden. Volgens eiser is zijn medische situatie slechter en heeft hij meer beperkingen dan het UWV heeft aangenomen. Eiser geeft aan dat zijn klachten de afgelopen tijd zijn verergerd. Eiser vindt dat de verzekeringsarts B&B onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er geen sprake is van toegenomen beperkingen. Eiser vindt dat de rechtbank een medisch deskundige moet benoemen omdat er twijfel is over de medische beoordeling. Eiser beschikt zelf niet over de middelen om een deskundige in te schakelen en verzoekt nu de rechtbank om dit te doen ter waarborging van het beginsel van
equality of arms. Eiser verwijst hierbij naar het Korošec-arrest van het Europees Hof voor de rechten van de mens en stelt dat de uitleg van dit arrest door de Centrale Raad van Beroep incorrect is. Verder stelt eiser dat hij met zijn beperkingen de functies die het UWV geschikt vindt, niet kan verrichten.

Waarover gaat het in deze zaak

8. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser op 2 december 2019 voor 49,90% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser op 2 december 2019 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.

Wat de rechtbank vindt

Goede procesorde
9. Eiser heeft op 5 januari 2023, 12 dagen voor de zitting, een grote hoeveelheid (namelijk 20 brieven) aan aanvullende medische informatie ingebracht. De rechtbank heeft dit op 5 januari 2023 doorgestuurd naar het UWV. Het UWV heeft ter zitting aangegeven dat deze informatie door het UWV een week voor de zitting is ontvangen en het om die reden niet meer mogelijk was om vóór de zitting een verzekeringsarts B&B te laten reageren op deze informatie.
10. De rechtbank overweegt dat eiser de medische informatie weliswaar binnen de termijn van tien dagen voor de zitting, conform artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft ingebracht, maar acht deze handelswijze alsnog in strijd met de goede procesorde. De rechtbank weegt daarin mee dat eiser ter zitting heeft beaamd bekend te zijn met het tekort aan verzekeringsartsen bij het UWV. Gelet op de data van de ingebrachte brieven, komt de rechtbank tot het oordeel dat een eerdere inbrenging mogelijk was. Dat eiser ervoor heeft gekozen deze informatie eerst te bundelen alvorens aan de rechtbank toe te sturen, komt voor zijn rekening en risico. Verder heeft eiser desgevraagd ter zitting niet aan kunnen geven in hoeverre de ingebrachte informatie een andere blik moet werpen op de medische feiten, zoals deze bij het UWV al bekend waren. De stelling van eiser dat uit deze informatie blijkt dat er inmiddels een diagnose gesteld is, waar voorheen alleen nog maar een vermoeden van was, is voor de rechtbank onvoldoende, nu een gestelde diagnose niet bepalend is in een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling. De rechtbank zal de op 5 januari 2023 door eiser ingebrachte medische informatie buiten de beoordeling van dit beroep laten.
Medische grondslag van het bestreden besluit
Het onderzoek
11. De verzekeringsarts B&B heeft het dossier bestudeerd. Ook heeft zij eiser telefonisch gesproken op de hoorzitting. Ze heeft kennis genomen van de pijnklachten in de rug, benen, armen en schokken in de rug en benen.
12. In een aanvullend rapport van 11 september 2021 heeft de verzekeringsarts B&B de zienswijze van eiser en de door eiser nog nader ingebrachte medische informatie betrokken bij haar beoordeling.
13. De rechtbank ziet geen reden om het onderzoek van de verzekeringsarts B&B onzorgvuldig te achten en overweegt hiertoe het volgende. Wat betreft het gebruik van de verzekeringsgeneeskundige protocollen, merkt de rechtbank op dat de protocollen slechts zijn bedoeld als hulpmiddel bij de medische beoordeling. De verzekeringsarts B&B is niet gehouden tot puntsgewijze toepassing noch om daar expliciet naar te refereren in haar rapport. Daar komt bij dat een enkele verwijzing naar het protocol onvoldoende is om twijfel te zaaien aan de beoordeling van de verzekeringsarts B&B. Bovendien heeft eiser ter zitting bevestigd dat het niet kenbaar betrekken van het protocol door de verzekeringsarts B&B niet leidt tot een onzorgvuldig onderzoek. Ook volgt de rechtbank eiser niet in zijn standpunt dat de verzekeringsarts B&B medische informatie op had moeten vragen. De rechtbank constateert dat alle door eiser genoemde klachten bekend waren bij de verzekeringsarts B&B. Informatie opvragen bij de behandelend sector is aangewezen wanneer er een (geplande) behandeling is, die beduidend effect zal hebben op de belastbaarheid van eiser of indien de behandelaars een beredeneerd afwijkend oordeel hebben over de belastbaarheid. Uit het rapport van de arts blijkt dat eiser wekelijks fysiotherapie volgt en onder behandeling was bij de pijnpoli. Verder heeft eiser bij zijn zienswijze informatie overgelegd van zijn behandelaren. De verzekeringsarts B&B heeft deze informatie ook meegenomen in haar beoordeling. De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er aspecten van zijn medische situatie gemist zijn. Ook is de rechtbank niet gebleken van een van de situaties waarbij de verzekeringsarts B&B medische informatie op had moeten vragen. Het niet opvragen van medische informatie leidt voor de rechtbank dan ook niet tot de conclusie dat het onderzoek van de verzekeringsarts B&B onzorgvuldig is geweest. Als laatste vindt de rechtbank dat de verzekeringsarts B&B voldoende heeft gemotiveerd waarom spreekuurcontact geen toegevoegde waarde zou hebben. Zij heeft aangegeven dat met de beschikbare en ingebrachte gegevens contact tijdens de hoorzitting voldoende was. In het aanvullende rapport van 14 november 2022 heeft de verzekeringsarts B&B aangegeven dat een spreekuur met lichamelijk onderzoek geen toegevoegde waarde had. Dit omdat de medisch objectieve aandoeningen bekend waren en er aandacht is besteed aan (onder andere) de ervaren klachten en belemmeringen en het functioneren. De rechtbank kan deze motivering volgen. De stelling van eiser dat de verzekeringsarts B&B bij een fysiek spreekuur zijn lichamelijke klachten had kunnen waarnemen, is voor de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het onderzoek, omdat de verzekeringsarts B&B al kennis heeft genomen van de schokken in de rug en benen.
14. Nu in de primaire fase geen spreekuurcontact is geweest met een geregistreerde verzekeringsarts en de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd is betwist, kan de verzekeringsarts B&B in beginsel alleen afzien van een spreekuurcontact wanneer hij voldoende kan motiveren dat dit geen toegevoegde waarde zou hebben, in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie. [2] De rechtbank komt tot het oordeel dat de verzekeringsarts B&B deze motivering pas in beroep heeft gegeven. Dit betekent dat het bestreden besluit een gebrek bevat. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat eiser door dit gebrek is benadeeld, omdat het herstel van het gebrek in beroep niet tot een andere uitkomst heeft geleid en eiser zich daarover ook heeft kunnen uitlaten, en zal het gebrek passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
De beoordeling van de belastbaarheid
15. De verzekeringsarts B&B heeft in het rapport van 19 maart 2021 uiteengezet dat zij de door de arts toegevoegde beperkingen ten opzichte van de beperkingen in 2017 onvoldoende onderbouwd vindt op grond van objectief medisch vast te stellen gevolgen van ziekte. De arts heeft meer beperkingen aangenomen op grond van de door eiser naar voren gebrachte klachten. De toestand van de hoge rug, de uitstraling in de armen en lage rug en beenklachten (schokken, ook links) zijn niet veranderd en bestaan al langer. Een toestand na kleine ingreep aan de rechterhand heeft niet geleid tot een beperkte belastbaarheid van de rechterhand. Verder is de beperking voor persoonlijk risico en beroepsmatig autorijden in 2017 vastgesteld. Een beperking voor zitten wordt niet ondersteund door het rapport van de arts en eiser heeft ook (tot een half jaar na het onderzoek) gewerkt in hele dagen zittend werk. De verzekeringsarts B&B concludeert dat er per december 2019 geen sprake is van toegenomen beperkingen als rechtstreeks en medisch objectiveerbaar gevolg van ziekte. De belastbaarheid is nog steeds zoals in 2017 werd vastgesteld. In de FML zijn beperkingen opgenomen voor het persoonlijk en sociaal functioneren, de fysieke omgeving, dynamische handelingen en statische houdingen.
16. De verzekeringsarts B&B heeft in een aanvullend rapport van 11 september 2021 de zienswijze en ingebrachte medische informatie meegewogen in haar oordeel. Ze stelt dat dit niet leidt tot andere inzichten. Uit de medische gegevens blijkt geen sprake van ernstigere beperkingen. Volgens de verzekeringsarts B&B blijkt uit de ingebrachte informatie dat de toestand en beperkte belastbaarheid zoals in 2017 is vastgesteld ook voor heden geldt.
17
.De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts B&B in haar rapporten van 19 maart 2021 en 11 september 2021 voldoende heeft uitgelegd waarom er geen reden is om meer beperkingen aan te nemen. De rechtbank overweegt hiertoe dat het een verzekeringsarts B&B in bezwaar vrij staat om minder beperkingen aan te nemen dan bij de primaire beoordeling is gedaan, mits hij dit duidelijk en inzichtelijk motiveert. De rechtbank vindt dat de motivering van de verzekeringsarts B&B in dit geval hieraan voldoet. Het UWV heeft ter zitting terecht gewezen op het feit dat het bij de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling draait om de mate waarin beperkingen medisch en objectief vastgesteld kunnen worden en dat de FML, zoals opgesteld door de arts, gebaseerd was op het klachtenverhaal van eiser. De verzekeringsarts B&B heeft voldoende toegelicht dat de medische situatie van eiser al langer bekend is en dat er geen sprake is van toegenomen beperkingen als rechtstreeks en medisch objectiveerbaar gevolg van ziekte. Zonder afbreuk te willen doen aan de door eiser ervaren impact van zijn klachten op het dagelijks leven, ontbreekt een medisch objectieve onderbouwing van de toename van de klachten die eiser ervaart op 2 december 2019.
18. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de medische beoordeling. Gelet hierop wordt eiser in staat geacht arbeid te verrichten, met inachtneming van de beperkingen zoals vastgesteld in de FML van 19 maart 2021.
19
.De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat zij geen reden ziet om te twijfelen aan de medische beoordeling. Eiser heeft de mogelijkheid gehad om medische stukken in te brengen die tot twijfel aan de medische beoordeling zouden kunnen leiden en heeft hier in bezwaar ook gebruik van gemaakt. Dat deze stukken niet tot een ander oordeel over de belastbaarheid hebben geleid, doet niet af aan het gegeven dat het beginsel van de
equality of armshiermee gewaarborgd is. De stelling van eiser dat de Centrale Raad van Beroep het Korošec-arrest incorrect geïnterpreteerd heeft, wat daar ook van zij, leidt niet tot een ander oordeel. Eisers verzoek om een onafhankelijk deskundige te benoemen wijst de rechtbank dan ook af.
De arbeidskundige beoordeling
20. De arbeidsdeskundige B&B heeft drie functies geselecteerd die passend zijn bij de belastbaarheid van eiser. Drie hiervan zijn gebruikt voor het berekenen van de mate van arbeidsongeschiktheid. Het gaat om:
  • (sbc-code 315120) Receptionist
  • (sbc-code 267051) Monteur printplaten
  • (sbc-code 315100) Administratief ondersteunend medewerker.
Daarnaast heeft hij nog een restfunctie geselecteerd: (sbc-code 315173) Telefonisch verkoper.
21. Uitgaande van de juistheid van de bij eiser vastgestelde medische beperkingen ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen reden om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken. De arbeidsdeskundige B&B heeft de knelpunten beoordeeld en toegelicht waarom de functies geschikt zijn. Deze toelichtingen zijn voor de rechtbank begrijpelijk. De rechtbank vindt dan ook dat het UWV voldoende duidelijk heeft onderbouwd, dat eiser in staat is de functies te vervullen. De stelling van eiser dat hij de functies gezien zijn klachten en beperkingen niet kan verrichten is in feite gericht tegen de vastgestelde FML. De rechtbank heeft hiervoor al geoordeeld dat er geen reden is om aan die vaststelling te twijfelen.
22. De arbeidsdeskundige B&B heeft berekend dat eiser op 2 december 2019 met de middelste van de voor de schatting gebruikte functies 50,10% kan verdienen van het loon dat hij voorheen verdiende als operator, zodat eiser voor de overige 49,90% arbeidsongeschikt is.

De conclusie van de rechtbank

23. Het UWV heeft de WIA‑uitkering van eiser terecht per 1 december 2021 aangepast, naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 49,90%.
24. Het beroep van eiser is ongegrond. In de toepassing van artikel 6:22 van de Awb ziet de rechtbank aanleiding om het UWV te veroordelen tot vergoeding van de door eiser gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt deze vergoeding met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.674,-. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het aanwezig zijn bij de zitting. Ieder punt heeft een waarde van € 837,- bij een wegingsfactor 1. Daarnaast bepaalt de rechtbank dat het UWV het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan op 27 februari 2023 door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.A.J. van Egmond, griffier
.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Het sociaal-medisch onderzoek is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts.
2.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, 23 juni 2021: ECLI:NL:CRVB:2021:1491.