Een besluit tot herziening en terugvordering van een uitkering is een voor eiser belastend besluit, waarbij het aan het UWV is om de nodige kennis over de relevante feiten te verzamelen. Dit betekent dat de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening is voldaan op het UWV rust.
De rechtbank is van oordeel dat het UWV aannemelijk heeft gemaakt dat eiser de op hem rustende inlichtingenplicht heeft geschonden door in de periode van 22 mei 2018 tot en met 13 november 2018 werkzaamheden te verrichten en/of inkomsten te genieten uit een hennepkwekerij en dit niet te melden bij het UWV.
De rechtbank overweegt dat met het onderzoeksrapport van het UWV van 9 juni 2020, met het daarin opgenomen gespreksverslag van 26 mei 2020, en de onderzoekbevindingen van de politie vast is komen te staan dat eiser op 13 november 2018 met vier anderen is aangetroffen in een loods waar tevens een hennepkwekerij is aangetroffen. Eiser heeft dit niet betwist en heeft ook niet betwist dat hij niet bij het UWV had gemeld dat hij aanwezig was in de hennepkwekerij.
Vervolgens is het de vraag of eiser ook daadwerkelijk werkzaamheden heeft verricht in de kwekerij. Het UWV vindt van wel en onderbouwt dit met de volgende feiten en omstandigheden. In het proces-verbaal van bevindingen van 21 januari 2019 vermeldt de politie dat eiser bij de aanhouding een hennepgeur aan zijn kleding had en dat die geur enkel in kleding kan komen als men langere tijd in een ruimte met hennep aanwezig is. Verder volgt uit het proces-verbaal van verhoor verdachte van 15 november 2019 dat de huurder van de loods bij de politie heeft verklaard dat eiser hem heeft geholpen met het opbouwen van de hennepkwekerij en het onderhouden van de planten. Eiser heeft tijdens het verhoor bij de politie deze verklaring van huurder ontkend en heeft gesteld dat hij er enkel was om de loods op te ruimen. Eiser vluchtte weer naar binnen in het gebouw toen hij de politie zag en heeft zich in een bezemkast verborgen. Deze feiten en omstandigheden in samenhang bezien acht de rechtbank voldoende onderbouwing om te concluderen dat eiser werkzaam is geweest in de hennepkwekerij in de periode in geding.
Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij niet heeft gewerkt in de hennepkwekerij enkel naar zijn eigen, wisselende verklaringen verwezen. Dit is onvoldoende om aannemelijk te achten dat eiser niet in de kwekerij werkzaam is geweest. Het feit dat eiser wisselende verklaringen heeft afgelegd bij de politie en bij het UWV over zijn aanwezigheid in de loods op 13 november 2018, komt voor zijn rekening en risico. Dit betekent dat tevens voor zijn rekening en risico komt dat de periode waarop het UWV de herziening en terugvordering heeft gebaseerd wellicht langer is dan de periode waarin eiser werkelijk heeft gewerkt in de hennepkwekerij.
Namens eiser is erop gewezen dat hij niet meer strafrechtelijk vervolgd wordt voor het telen van hennep. Eiser verbindt hieraan de conclusie dat hij de inlichtingenplicht niet geschonden heeft. Verder meent eiser dat vanwege het sepot het aantal maanden waarop de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is berekend, onjuist is. Naar het oordeel kan aan het sepot niet de betekenis worden gehecht, die eiser eraan gehecht wil zien. Het strafbare feit is door het Openbaar Ministerie geseponeerd, omdat het te oud is. Dit zegt niets over de vraag of eiser daadwerkelijk schuldig of onschuldig is aan het telen van hennep. Het enkel feit dat het strafbare feit is geseponeerd, wil niet zeggen dat eiser niet gewerkt heeft in de hennepkwekerij. Het sepot vormt dus geen aanleiding om aan te nemen dat de inlichtingenplicht niet geschonden is. Hierbij is verder van belang dat het bestuursorgaan een geheel eigen afweging heeft te maken op basis van de relevante feiten en omstandigheden. Die afweging kan anders zijn dan die van het Openbaar Ministerie of de strafrechter. Er is bovendien ook een ander wettelijk kader van toepassing in het strafrecht. Het bestuursorgaan hoeft niet te bewijzen dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden, het hoeft dit slechts aannemelijk te maken.
Dit geldt ook voor de schatting van de omvang en de verdiensten van de werkzaamheden door het UWV. Het UWV heeft een berekening overgelegd van het wederrechtelijk verkregen voordeel en heeft naar aanleiding daarvan vastgesteld hoeveel uitkering eiser te veel heeft ontvangen door de schending van de inlichtingenplicht over de in geding zijnde periode. Vervolgens had het op eisers weg gelegen om deze berekening te weerleggen. Een enkele betwisting van de berekening van het UWV met verwijzing naar eigen, wisselende verklaringen en het sepot is onvoldoende. Het UWV mocht in bestreden besluit 1 dan ook uitgaan van de hiervoor genoemde berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat het UWV aannemelijk heeft gemaakt dat eiser heeft gehandeld in strijd met artikel 27 van de Wet WIA en dat het UWV op grond van artikel 76, eerste lid, onder a, van de Wet WIA in beginsel gehouden was eisers WIA-uitkering te herzien. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser geen dringende redenen aannemelijk gemaakt op grond waarvan het UWV van herziening dient te worden afgezien. Dit betekent dat het UWV in beginsel tevens gehouden was op grond van artikel 77 van de Wet WIA de te veel betaalde WIA-uitkering van eiser terug te vorderen. Eiser heeft ook ten aanzien van de terugvordering geen dringende redenen aannemelijk gemaakt op grond waarvan van terugvordering dient te worden afgezien.