ECLI:NL:RBZWB:2023:1259

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
AWB- 21_2405 EN 22_5311
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WIA-uitkering en oplegging van boete wegens schending inlichtingenplicht

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 februari 2023, wordt de herziening en terugvordering van een WIA-uitkering van eiser beoordeeld, evenals de oplegging van een boete door het UWV. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het UWV, die zijn WIA-uitkering herzien over de periode van 1 mei 2018 tot 13 november 2018 en een boete van € 5.533,33 hadden opgelegd. De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht de WIA-uitkering heeft herzien en het te veel uitgekeerde bedrag van € 11.189,40 heeft teruggevorderd. Tevens is de boete van € 40,00 terecht opgelegd. De rechtbank concludeert dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van zijn werkzaamheden en/of inkomsten uit een hennepkwekerij, waar hij op 13 november 2018 werd aangetroffen. Eiser had eerder een WIA-uitkering aangevraagd na zich ziek te hebben gemeld in 2014. Het UWV had op basis van onderzoeksrapporten en verklaringen van de politie aangetoond dat eiser betrokken was bij de hennepkwekerij. De rechtbank oordeelt dat het UWV voldoende bewijs heeft geleverd voor de herziening en terugvordering van de uitkering, evenals voor de oplegging van de boete. De beroepen van eiser worden ongegrond verklaard, wat betekent dat de bestreden besluiten van het UWV standhouden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Bergen op Zoom
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 21/2405 WIA, BRE 22/5311 WIA

uitspraak van 23 februari 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam eiser] te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. E.M.A. Leijser,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de herziening en terugvordering van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en een in dat kader opgelegde boete.
Met een besluit van 29 juli 2020 (primair besluit 1) heeft het UWV de WIA-uitkering van eiser herzien over de periode van 1 mei 2018 tot 13 november 2018 en het te veel uitgekeerde bedrag van € 11.189,40 van hem teruggevorderd. Met een besluit van eveneens 29 juli 2020 (primair besluit 2) heeft het UWV aan eiser een boete opgelegd van € 5.533,33. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten. Vervolgens heeft het UWV met afzonderlijke besluiten van 23 april 2021 (bestreden besluiten) beslist op de bezwaren van eiser. Met bestreden besluit 1 heeft het UWV eisers bezwaar tegen primair besluit 1 ongegrond verklaard. Met bestreden besluit 2 heeft het UWV eisers bezwaar tegen primair besluit 2 gegrond verklaard en de boetehoogte gewijzigd naar € 40,00. Eiser heeft beroepen ingesteld tegen de bestreden besluiten bij deze rechtbank. Het UWV heeft hierop met een verweerschrift gereageerd.
De rechtbank heeft de beroepen op de zitting van 17 november 2022 in Bergen op Zoom op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en namens het UWV mr. M.B.A. van Grinsven.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.

Overwegingen van de rechtbank

2. Aan bestreden besluit 1 heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eisers WIA-uitkering dient te worden herzien over de periode van 1 mei 2018 tot 13 november 2018 in verband met verkregen inkomsten, waardoor eiser tot een bruto bedrag van € 11.189,40 te veel aan WIA-uitkering heeft ontvangen. Aan bestreden besluit 2 heeft het UWV ten grondslag gelegd dat terecht een boete van € 40,00 is opgelegd aan eiser. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.

Standpunten van partijen

3. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet de inlichtingenplicht heeft geschonden, waardoor onterecht is besloten tot herziening en terugvordering en het opleggen van een boete. Het UWV heeft de belastende besluiten niet deugdelijk onderbouwd. Behalve dat eiser is aangetroffen op het perceel waar de hennepkwekerij zich bevond, zijn er geen aanknopingspunten om te stellen dat eiser betrokken is en dus werkzaamheden heeft verricht en/of inkomsten heeft verworven uit de hennepkwekerij. Verder stelt eiser dat het UWV hem ten onrechte een boete heeft opgelegd, omdat hij geen inkomsten heeft gehad. Ter onderbouwing heeft eiser een sepotbrief van het OM van 23 juni 2022 overgelegd.
Het UWV heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat met het onderzoeksrapport van
9 juni 2022, het gespreksverslag van 26 mei 2020 en de bevindingen van de politie aannemelijk is gemaakt en is aangetoond dat eiser in de periode van 22 mei 2018 tot en met 13 november 2018 werkzaamheden heeft verricht en/of inkomsten heeft genoten uit een hennepkwekerij, die hij niet aan UWV heeft gemeld. Eiser heeft hierdoor de inlichtingenplicht geschonden en het UWV was verplicht de uitkering te herzien en terug te vorderen. Op basis van het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij van de politie mocht 1/5 van het totale voordeel - onder aftrek van kosten – als inkomsten aan eiser worden toegerekend, nu hij samen met de huurder en drie anderen ter plekke als verdachte is aangehouden. Eiser vluchtte via de achterzijde van het pand, alleen te bereiken via de hennepkwekerijruimte. Ook had hij een hennepgeur aan zijn kleding, wat wijst op langdurige aanwezigheid in de hennepkwekerij. Eiser heeft verder tegenover de politie en het UWV wisselend verklaard over zijn aanwezigheid bij de ontmanteling. Eiser is er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat hij niet betrokken was bij deze hennepkwekerij en geen inkomsten uit of in verband hiermee heeft ontvangen. Ten aanzien van de boete is rekening gehouden met de draagkracht van eiser. De boete van € 40,- is terecht opgelegd.
Feiten en omstandigheden waar de rechtbank van uitgaat
4. Eiser is werkzaam geweest als tomatenplukker bij [naam bedrijf] tot en met 9 juni 2014. Op 15 juni 2014 heeft eiser zich ziek gemeld vanwege gezondheidsklachten. Op
12 juni 2016 heeft eiser een WIA-uitkering aangevraagd bij het UWV. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig onderzoek heeft het UWV met een besluit van 27 juli 2016 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend aan eiser vanaf
9 september 2016, naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Vervolgens heeft het UWV met een besluit van 16 mei 2018 de loongerelateerde WGA-uitkering omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering vanaf 6 juli 2018.
Uit gegevens van de politie blijkt dat eiser op 13 november 2018 is aangetroffen in een hennepkwekerij. Naar aanleiding hiervan heeft het UWV onderzoek verricht.
Met een brief van 16 juni 2020 heeft het UWV aan eiser het voornemen geuit om een boete op te leggen van € 5.594,70, omdat eiser te veel uitkering zou hebben ontvangen door het niet doorgeven dat hij werkzaamheden verrichte en/of inkomsten verkreeg uit een hennepkwekerij over de periode van 22 mei 2018 tot 13 november 2018.
Vervolgens heeft het UWV de primaire besluiten genomen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten. Op 21 december 2020 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Hierna heeft het UWV de bestreden besluiten genomen. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten bij deze rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht eisers WIA-uitkering heeft herzien over de periode van 1 mei 2018 tot 13 november 2018 en teruggevorderd tot een bedrag van € 11.189,40. Tevens heeft het UWV terecht de boete vastgesteld op € 40,00. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5.1.
Herziening en terugvordering
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of eiser de op hem rustende inlichtingenplicht heeft geschonden.
Een besluit tot herziening en terugvordering van een uitkering is een voor eiser belastend besluit, waarbij het aan het UWV is om de nodige kennis over de relevante feiten te verzamelen. Dit betekent dat de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening is voldaan op het UWV rust.
De rechtbank is van oordeel dat het UWV aannemelijk heeft gemaakt dat eiser de op hem rustende inlichtingenplicht heeft geschonden door in de periode van 22 mei 2018 tot en met 13 november 2018 werkzaamheden te verrichten en/of inkomsten te genieten uit een hennepkwekerij en dit niet te melden bij het UWV.
De rechtbank overweegt dat met het onderzoeksrapport van het UWV van 9 juni 2020, met het daarin opgenomen gespreksverslag van 26 mei 2020, en de onderzoekbevindingen van de politie vast is komen te staan dat eiser op 13 november 2018 met vier anderen is aangetroffen in een loods waar tevens een hennepkwekerij is aangetroffen. Eiser heeft dit niet betwist en heeft ook niet betwist dat hij niet bij het UWV had gemeld dat hij aanwezig was in de hennepkwekerij.
Vervolgens is het de vraag of eiser ook daadwerkelijk werkzaamheden heeft verricht in de kwekerij. Het UWV vindt van wel en onderbouwt dit met de volgende feiten en omstandigheden. In het proces-verbaal van bevindingen van 21 januari 2019 vermeldt de politie dat eiser bij de aanhouding een hennepgeur aan zijn kleding had en dat die geur enkel in kleding kan komen als men langere tijd in een ruimte met hennep aanwezig is. Verder volgt uit het proces-verbaal van verhoor verdachte van 15 november 2019 dat de huurder van de loods bij de politie heeft verklaard dat eiser hem heeft geholpen met het opbouwen van de hennepkwekerij en het onderhouden van de planten. Eiser heeft tijdens het verhoor bij de politie deze verklaring van huurder ontkend en heeft gesteld dat hij er enkel was om de loods op te ruimen. Eiser vluchtte weer naar binnen in het gebouw toen hij de politie zag en heeft zich in een bezemkast verborgen. Deze feiten en omstandigheden in samenhang bezien acht de rechtbank voldoende onderbouwing om te concluderen dat eiser werkzaam is geweest in de hennepkwekerij in de periode in geding.
Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij niet heeft gewerkt in de hennepkwekerij enkel naar zijn eigen, wisselende verklaringen verwezen. Dit is onvoldoende om aannemelijk te achten dat eiser niet in de kwekerij werkzaam is geweest. Het feit dat eiser wisselende verklaringen heeft afgelegd bij de politie en bij het UWV over zijn aanwezigheid in de loods op 13 november 2018, komt voor zijn rekening en risico. Dit betekent dat tevens voor zijn rekening en risico komt dat de periode waarop het UWV de herziening en terugvordering heeft gebaseerd wellicht langer is dan de periode waarin eiser werkelijk heeft gewerkt in de hennepkwekerij.
Namens eiser is erop gewezen dat hij niet meer strafrechtelijk vervolgd wordt voor het telen van hennep. Eiser verbindt hieraan de conclusie dat hij de inlichtingenplicht niet geschonden heeft. Verder meent eiser dat vanwege het sepot het aantal maanden waarop de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is berekend, onjuist is. Naar het oordeel kan aan het sepot niet de betekenis worden gehecht, die eiser eraan gehecht wil zien. Het strafbare feit is door het Openbaar Ministerie geseponeerd, omdat het te oud is. Dit zegt niets over de vraag of eiser daadwerkelijk schuldig of onschuldig is aan het telen van hennep. Het enkel feit dat het strafbare feit is geseponeerd, wil niet zeggen dat eiser niet gewerkt heeft in de hennepkwekerij. Het sepot vormt dus geen aanleiding om aan te nemen dat de inlichtingenplicht niet geschonden is. Hierbij is verder van belang dat het bestuursorgaan een geheel eigen afweging heeft te maken op basis van de relevante feiten en omstandigheden. Die afweging kan anders zijn dan die van het Openbaar Ministerie of de strafrechter. Er is bovendien ook een ander wettelijk kader van toepassing in het strafrecht. Het bestuursorgaan hoeft niet te bewijzen dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden, het hoeft dit slechts aannemelijk te maken.
Dit geldt ook voor de schatting van de omvang en de verdiensten van de werkzaamheden door het UWV. Het UWV heeft een berekening overgelegd van het wederrechtelijk verkregen voordeel en heeft naar aanleiding daarvan vastgesteld hoeveel uitkering eiser te veel heeft ontvangen door de schending van de inlichtingenplicht over de in geding zijnde periode. Vervolgens had het op eisers weg gelegen om deze berekening te weerleggen. Een enkele betwisting van de berekening van het UWV met verwijzing naar eigen, wisselende verklaringen en het sepot is onvoldoende. Het UWV mocht in bestreden besluit 1 dan ook uitgaan van de hiervoor genoemde berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat het UWV aannemelijk heeft gemaakt dat eiser heeft gehandeld in strijd met artikel 27 van de Wet WIA en dat het UWV op grond van artikel 76, eerste lid, onder a, van de Wet WIA in beginsel gehouden was eisers WIA-uitkering te herzien. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser geen dringende redenen aannemelijk gemaakt op grond waarvan het UWV van herziening dient te worden afgezien. Dit betekent dat het UWV in beginsel tevens gehouden was op grond van artikel 77 van de Wet WIA de te veel betaalde WIA-uitkering van eiser terug te vorderen. Eiser heeft ook ten aanzien van de terugvordering geen dringende redenen aannemelijk gemaakt op grond waarvan van terugvordering dient te worden afgezien.
5.2.
Boete
Volgens vaste rechtspraak [1] is de bewijslast voor het opleggen van een boete zwaarder dan die bij de toepassing van de bevoegdheid tot beëindiging, herziening of intrekking van een uitkering op de grond dat de inlichtingenplicht is geschonden en van de bevoegdheid tot terugvordering wegens onterecht of tot een te hoog bedrag ontvangen uitkering. Dit brengt mee dat het UWV moet aantonen dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van zijn werkzaamheden en/of inkomsten uit een hennepkwekerij.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV met het onderzoeksrapport van 9 juni 2022, met het daarin opgenomen gespreksverslag van 26 mei 2020, en de bevindingen van de politie – naast aannemelijk gemaakt – ook aangetoond dat eiser de op hem rustende inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van werkzaamheden en/of inkomsten uit een hennepkwekerij. Dit is ook niet in geschil Niet gebleken is dat eiser hiervan geen verwijt kan worden gemaakt. Het UWV heeft dan ook – na ontvangst van het ontbrekende inkomens- en vermogensformulier – in bestreden besluit 2 terecht op grond van artikel 91 van de Wet WIA een boete opgelegd aan eiser. Verder heeft het UWV de hoogte van de boete op grond van artikel 6 van de Beleidsregel boete werknemer 2017 vanwege een negatieve aflossingscapaciteit vastgesteld op het minimale bedrag van € 40,00.

Conclusie en gevolgen

6. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de bestreden besluiten kunnen standhouden. Omdat de beroepen ongegrond worden verklaard, krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 23 februari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage wettelijk kader

Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)
Artikel 27, eerste lid van de WIA bepaalt, voor zover van belang, dat de verzekerde die een recht heeft op een uitkering op grond van deze wet op verzoek of uit eigen beweging zo spoedig mogelijk alle informatie verstrekt, waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kan zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering of de betaling van de uitkering.
Artikel 76 van de WIA bepaalt, voor zover van belang:
1. Het UWV herziet beschikkingen op grond van deze wet of trekt dergelijke beschikkingen in, indien:
a. als gevolg van het niet of niet volledig nakomen van de artikelen 27 tot en met 32 en de daarop berustende bepalingen het recht op een uitkering op grond van deze wet niet of niet meer kan worden vastgesteld of ten onrechte is vastgesteld of de hoogte van de uitkering ten onrechte op een te hoog bedrag is vastgesteld;
3. Indien daarvoor dringende redenen zijn, kan het UWV geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking afzien.
Artikel 77 van de WIA bepaalt, voor zover van belang:
1. Een uitkering die op grond van deze wet alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald en hetgeen als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 76 door het UWV onverschuldigd is betaald of verstrekt wordt door het UWV teruggevorderd.
6. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het UWV besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Artikel 91 van de WIA bepaalt, voor zover van belang:
1. Het UWV legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 27, eerste lid. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 27, eerste lid, niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld en deze overtreding opzettelijk is begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 27, eerste lid, niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld en deze overtreding niet opzettelijk is begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
2. In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 27, eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering is ontvangen.
8. Het UWV kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
10. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete.
Beleidsregel boete werknemer 2017 (Beleidsregel)
Artikel 6 van de Beleidsregel bepaalt, voor zover van belang:
1. Indien de financiële omstandigheden waarin een betrokkene verkeert daartoe aanleiding geven, verlaagt het UWV de bestuurlijke boete.
4. Wanneer het UWV heeft vastgesteld dat betrokkene geen of een geringe aflossingscapaciteit heeft, wordt een bestuurlijke boete van € 40,– opgelegd.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 12 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1100.