In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 24 februari 2023, wordt het compromis tussen de belanghebbende en de heffingsambtenaar bekrachtigd. De belanghebbende, eigenaar van een onroerende zaak in [plaats], had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking van 29 februari 2020, waarbij de WOZ-waarde was vastgesteld op € 337.000. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna de belanghebbende beroep instelde. Partijen bereikten op 11 januari 2023 overeenstemming over de WOZ-waarde, die nu is vastgesteld op € 300.000. De rechtbank merkt op dat een beroep tegen de WOZ-beschikking ook geldt voor de aanslag onroerendezaakbelastingen, maar niet voor de aanslag watersysteemheffing, omdat daartegen geen gronden zijn aangevoerd.
Daarnaast is er een vergoeding van proceskosten overeengekomen van € 1.847,50. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar en verplicht de heffingsambtenaar om het griffierecht aan de belanghebbende te vergoeden. De belanghebbende vraagt ook om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn met ongeveer 10 maanden is overschreden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 1.000. De heffingsambtenaar is verantwoordelijk voor € 100 en de Staat der Nederlanden voor € 900. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.