ECLI:NL:RBZWB:2023:1243

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
24 februari 2023
Zaaknummer
20/9805
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de waardebeschikking en aanslag onroerendezaakbelastingen met betrekking tot een woning

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 22 februari 2023, is de rechtbank tot een oordeel gekomen over de waardebeschikking en de aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB) voor het jaar 2020. De zaak betreft een geschil tussen de belanghebbende, vertegenwoordigd door G. Gieben van Previcus Vastgoed B.V., en de heffingsambtenaar van de gemeente Geertruidenberg, alsook de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de Minister van Justitie en Veiligheid. De rechtbank bekrachtigt het compromis dat partijen hebben bereikt over de WOZ-waarde, die is vastgesteld op € 215.000, en de bijbehorende aanslag OZB. Dit compromis volgt op een eerdere waardebeschikking van de heffingsambtenaar, die de waarde van de woning op € 224.000 had vastgesteld.

De rechtbank heeft ook de nevenverzoeken van de belanghebbende behandeld, waaronder een verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank concludeert dat de redelijke termijn met ongeveer 12 maanden is overschreden, wat leidt tot een schadevergoeding van in totaal € 1.000, waarvan € 83,33 voor rekening van de heffingsambtenaar en € 916,67 voor de Staat der Nederlanden. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, en de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de belanghebbende ter hoogte van € 2.266, evenals de vergoeding van het griffierecht van € 48.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep, dat binnen zes weken na verzending van de uitspraak kan worden ingediend bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 20/9805

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 februari 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

(gemachtigde G. Gieben, verbonden aan Previcus Vastgoed B.V.),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Geertruidenberg, de heffingsambtenaar,

en

de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

1. In deze uitspraak bekrachtigt de rechtbank het compromis tussen belanghebbende en de heffingsambtenaar betreffende de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 16 oktober 2020. Daarnaast beslist de rechtbank op de nevenverzoeken van belanghebbende.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 29 februari 2020 aan belanghebbende een waardebeschikking voor het jaar 2020 toegezonden (hierna: de beschikking). De beschikking is vastgesteld op grond van de Wet waardering onroerende zaken. Tegelijk is (onder meer) ook een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd (hierna: de aanslag OZB). De beschikking en de aanslag hebben betrekking op de woning van belanghebbende op het adres [adres] in [plaats] (hierna: de woning).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de woning vastgesteld per 1 januari 2019. De waarde is vastgesteld op € 224.000.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard en de waarde van de woning en de aanslag OZB gehandhaafd. Vervolgens heeft belanghebbende beroep ingesteld.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 13 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende, A. van den Dool (verbonden aan Previcus Vastgoed B.V.) en namens de heffingsambtenaar, [taxateur] (taxateur).
Overwegingen
2. Partijen hebben ter zitting bij wijze van compromis overeenstemming bereikt. Afgesproken is dat de WOZ-waarde voor het jaar 2020 wordt vastgesteld op € 215.000. De aanslag OZB dient dienovereenkomstig te worden verminderd.
2.1.
Naast het inhoudelijke compromis zijn partijen een vergoeding in de proceskosten van belanghebbende overeengekomen. Deze kosten zijn tussen partijen vastgesteld op een bedrag van € 2.266 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor de telefonische hoorzitting met een waarde per punt van € 296, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837). Daarnaast zal de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 48 vergoeden. De rechtbank heeft geen reden gezien om partijen hierin niet te volgen. Het beroep wordt dan ook gegrond verklaard. De rechtbank zal overeenkomstig het voorgaande beslissen en het beroep gegrond verklaren.
2.2.
Belanghebbende heeft ter zitting verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Een redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase in eerste aanleg bedraagt als regel een periode van twee jaar. [1] Ter zitting is vastgesteld dat partijen uitgaan van 17 maart 2020 als datum van ontvangst van het bezwaarschrift. De rechtbank doet uitspraak op 22 februari 2023. De redelijke termijn is daarmee met (afgerond) 12 maanden overschreden. Belanghebbende heeft - uitgaande van € 500 per overschrijding per half jaar - recht op een schadevergoeding van € 1.000. Omdat de bezwaarfase afgerond 7 maanden heeft geduurd en daarmee 1 maand te lang, komt 1/12 deel van € 1.000 (€ 83,33) voor rekening van de heffingsambtenaar en de rest (€ 916,67) voor rekening van de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid). De rechtbank merkt de minister daarom in zoverre mede aan als partij in dit geding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de bij beschikking vastgestelde waarde van de woning tot een bedrag van € 215.000 en vermindert de voor de woning opgelegde aanslag onroerendezaak-belastingen dienovereenkomstig;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 83,33;
- veroordeelt de Minister tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 916,67;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 2.266 aan proceskosten aan belanghebbende;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 48 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van de Langerijt-Suurmeijer, griffier op 22 februari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.