ECLI:NL:RBZWB:2023:1221

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
AWB- 23_652 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opleggen last onder dwangsom tot staken gebruik reguliere woning als recreatiewoning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 februari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster, die bezwaar had gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland. Het college had op 16 december 2022 een last onder dwangsom opgelegd aan verzoekster om het gebruik van haar woning aan [adres woning] te [plaats woning] als recreatiewoning te staken. Verzoekster betoogde dat het college niet bevoegd was om dit gebruik te verbieden, omdat de woning sinds 1996 als vakantiewoning werd verhuurd en dit gebruik volgens het toen geldende bestemmingsplan was toegestaan.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het huidige bestemmingsplan, dat sinds 27 juni 2013 onherroepelijk is, de bestemming 'Wonen' heeft en dat het gebruik van de woning als recreatiewoning in strijd is met dit bestemmingsplan. De voorzieningenrechter heeft de argumenten van verzoekster over het overgangsrecht en de duurzaamheid van het gebruik van de woning als recreatiewoning beoordeeld. Het college heeft terecht geconcludeerd dat het gebruik van de woning als recreatiewoning niet kan worden aangemerkt als gebruik als woning, omdat het kortstondig en recreatief van aard is.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het college bevoegd is om de last onder dwangsom op te leggen en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die het college zouden nopen om het gebruik te gedogen. Het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen, en het beroep van verzoekster is ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/652 GEMWT VV

uitspraak van 23 februari 2023 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekers], te [vestigingsplaats verzoekers], verzoekster,

gemachtigde: mr. J. de Haas
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland, verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van 16 december 2022, verzonden 21 december 2022 (bestreden besluit) inzake de last onder dwangsom tot het staken van het (laten) gebruiken van de woning [adres woning] te [plaats woning] als recreatiewoning.
Zij heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 10 februari 2023. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden mr. J. de Haas en [naam vertegenwoordiger]. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger college].

Overwegingen

Van de zijde van het college is geconstateerd dat de woning op het perceel [adres woning] te [plaats woning] wordt verhuurd als vakantiewoning. Deze woning is sedert 1998 in eigendom van verzoekster. Bij brief van 10 oktober 2022 heeft het college aan verzoekster kenbaar gemaakt dat het gebruik van de woning als recreatiewoning in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “[naam bestemmingsplan]” en dat het voornemen bestaat om haar een last onder dwangsom op te leggen indien zij deze overtreding niet beëindigt.
Tegen dit voornemen heeft verzoekster een zienswijze ingebracht. Zij is van mening dat het gebruik van de woning als recreatiewoning is toegestaan op grond van het overgangsrecht.
Bij het bestreden besluit heeft het college, onder weerlegging van de zienswijze, verzoekster gelast om het met het bestemmingsplan strijdige gebruik te beëindigen en beëindigd te houden. Daarbij is verzoekster aangezegd dat zij een dwangsom verbeurt van € 5.000,-- per (deel van een) week dat zij na afloop van de begunstigingstermijn niet heeft voldaan aan de lastgeving, tot een maximum van € 25.000,--.
De laatste dag van de begunstigingstermijn is door het college bepaald op 1 februari 2023. Op 24 januari 2023 heeft het college de begunstigingstermijn verlengd totdat de voorzieningenrechter van de rechtbank uitspraak heeft gedaan.
2. Verzoekster heeft betoogd dat het college niet bevoegd was om het gebruik als recreatiewoning te wraken. Volgens verzoekster is de woning sinds 1996 in gebruik als vakantiewoning, was dat gebruik op grond van het toentertijd geldende bestemmingsplan “[naam voormalig bestemmingsplan]” toegestaan en is dat gebruik daarna ononderbroken voortgezet.
Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoekster een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4. Ingevolge het thans ter plaatse geldende bestemmingsplan “[naam bestemmingsplan]”, onherroepelijk sedert 27 juni 2013, heeft het perceel [adres woning] de bestemming “Wonen”.
Artikel 22.1, aanhef en onder a, van de planregels bepaalt dat de voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor de huisvesting van een huishouden in een woning.
Niet in geding is, en ook de voorzieningenrechter gaat er van uit dat het gebruik van de woning als recreatiewoning in strijd is met artikel 22.1, aanhef en onder a, van de planregels.
4.1
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken te gebruiken in strijd met een bestemmingsplan.
Artikel 43.4 van de planregels van het bestemmingsplan “[naam bestemmingsplan]”, bepaalt dat het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Ingevolge artikel 43.7 is lid 43.4 niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
4.2
Verzoekster heeft de woning [adres woning] te [plaats woning] in 1998 gekocht. Op dat moment gold ter plaatse het bestemmingsplan “[naam voormalig bestemmingsplan]”. Tevens golden ter plaatse de herzieningen 1 t/m 4 van dit bestemmingsplan maar die herzieningen hebben geen wijziging in de bestemming van het perceel gebracht. Deze bestemming is “Woondoeleinden (W)”.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan “[naam voormalig bestemmingsplan]” zijn de als “Woondoeleinden (W)” bestemde gronden bestemd voor de huisvesting van personen.
Artikel 18, eerste lid, van de planvoorschriften bepaalt dat het verboden is de in dit plan begrepen gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming en/of deze voorschriften.
5. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoekster voor een succesvol beroep op het overgangsrecht moet aantonen dat zij de woning al verhuurde als recreatiewoning onder de gelding van het bestemmingsplan “[naam voormalig bestemmingsplan]” en dat dergelijke verhuur niet in strijd was met dat bestemmingsplan.
5.1
Verzoekster heeft een grootboekkaart overgelegd waaruit naar voren komt dat in de periode van 5 januari 2010 tot aan 27 juni 2013, zijnde de datum waarop het huidige bestemmingsplan “[naam bestemmingsplan]” onherroepelijk is geworden, de woning regelmatig is verhuurd als recreatiewoning. Dit is door het college niet bestreden.
5.2
Verzoekster heeft er op gewezen dat in het bestemmingsplan “[naam voormalig bestemmingsplan]” geen specifiek gebruiksverbod om woningen te gebruiken als recreatiewoning was opgenomen. Er is alleen het in artikel 18, eerste lid, van de planvoorschriften neergelegde algemene gebruiksverbod om gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming en/of deze voorschriften. Voorts heeft zij aangegeven dat de termen “woondoeleinden” en “huisvesting” niet zijn gedefinieerd en dat daarom moet worden uitgegaan van hetgeen daaronder wordt verstaan in het algemeen spraakgebruik. Naar verzoekster heeft gesteld valt (kortdurend) verblijf voor recreatieve doeleinden volgens algemeen spraakgebruik binnen het begrip “huisvesting”. En dus was de verhuur van de woning voor (kortdurend) verblijf voor recreatieve doeleinden niet in strijd met het bestemmingsplan “[naam voormalig bestemmingsplan]”, aldus verzoekster.
5.3
De voorzieningenrechter overweegt dat de door verzoekster gebezigde definitie van huisvesting niet onjuist is. Volgens Van Dale betreft het “een gelegenheid om te verblijven” en verzoekster heeft daar aan toegevoegd dat “verblijven” ook “logeren” kan betekenen. Het college heeft er op gewezen dat Van Dale “huisvesting” ook definieert als “het geven van onderdak” en ook deze definitie acht de voorzieningenrechter niet onjuist. Het college heeft daarbij aangegeven dat in het bestemmingsplan “[naam voormalig bestemmingsplan]” het begrip “zomerhuis” wel gedefinieerd is: elk permanent ter plaatse aanwezig recreatiewoonverblijf, waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben. De bestemming “Woondoeleinden (W)” is niet gekoppeld aan begrippen als “recreatie”, “vakantie” of “zomer”. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter veronderstelt het begrip "woondoeleinden" - en in het verlengde daarvan de “huisvesting van personen” - een zekere duurzaamheid. De voorzieningenrechter vindt steun hiervoor in de uitspraak van deze rechtbank van 27 augustus 2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:6155, waarin (in r.o.7) is geoordeeld dat een vorm van verblijf waaraan voldoende duurzaamheid ontbreekt niet kan worden aangemerkt als gebruik als woning. Ook in die uitspraak ging het om de begrippen “woondoeleinden” en “huisvesting”. In hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) op 3 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1750, de uitspraak van deze rechtbank bevestigd met het oordeel dat bij een vorm van verblijf in het kader van vrijetijdsbesteding, waarbij de woning wordt verhuurd aan derden als recreatieverblijf, geen sprake is van een zekere duurzaamheid, zodat dit niet kan worden aangemerkt als gebruik als woning. Het kortstondig recreatief verhuren van de woning is, gelet op het gebruiksverbod, in strijd met de op het perceel rustende bestemming "Woondoeleinden", aldus de AbRS.
5.4
Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat zij de woning tussen 1998 en 2003 voor langere periodes heeft verhuurd aan een bedrijf ten behoeve van de huisvesting van het personeel van dat bedrijf. Daarna, en dus ruimschoots vóór het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan “[naam bestemmingsplan]”, is zij begonnen met de recreatieve verhuur. Volgens verzoekster komt het een enkele keer voor dat de woning voor een maand verhuurd wordt, maar meestal wordt de woning voor één week tot maximaal twee weken verhuurd. Dit betekent dat een zekere duurzaamheid in de verhuur van de woning ontbreekt en dat leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat dit recreatieve gebruik niet kan worden aangemerkt als gebruik als woning. Het kortstondig recreatief verhuren van de woning is, gelet op het gebruiksverbod in artikel 18, eerste lid, van de planvoorschriften, in strijd met de op het perceel rustende bestemming "Woondoeleinden". Gelet op dit met het bestemmingsplan “[naam voormalig bestemmingsplan]” strijdige gebruik van de woning staat artikel 43.7 van de planregels van het bestemmingsplan “[naam bestemmingsplan]” er aan in de weg dat dit gebruik overgangsrechtelijke bescherming geniet.
6. Dit leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het college bevoegd is om verzoekster te gelasten het gebruik van de woning als recreatiewoning te beëindigen en beëindigd te houden.
7. Behoudens bijzondere omstandigheden is het onjuist noch onredelijk te achten dat een bestuursorgaan in een geval waarin is gehandeld in strijd met een wettelijk voorschrift en de betrokken handeling niet kan worden gelegaliseerd, in het belang van de handhaving van wettelijke voorschriften en het voorkomen van precedentwerking besluit tot het toepassen van bestuursdwang of tot het opleggen van een last onder dwangsom.
7.1
Verzoekster heeft in haar zienswijze haar bereidheid uitgesproken om een aanvraag om omgevingsvergunning ter legalisering in te dienen. Dat is echter tot op heden niet gebeurd en reeds daarom is er geen concreet zicht op legalisatie.
7.2
Voorts heeft verzoekster aangevoerd dat de recreatieve verhuur van een woning aan de nabij gelegen [straatnaam] ongemoeid wordt gelaten, maar het college heeft ter zitting verklaard dat inmiddels ook daartegen handhavend wordt opgetreden. Ook overigens heeft verzoekster geen omstandigheden aangevoerd die het college zouden moeten nopen om het gewraakte gebruik te gedogen.
8. Het beroep van verzoekster moet daarom ongegrond verklaard worden. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, op 23 februari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
P.H.M. Verdonschot, griffier T. Peters, voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.