ECLI:NL:RBZWB:2023:1110

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
AWB- 21_4943
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid in het kader van de WIA

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 februari 2023, werd het beroep van eiseres tegen het besluit van het UWV behandeld. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. C.S. Kehrer-Bot, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 30 augustus 2021, waarin het UWV haar bezwaar tegen de voortzetting van de WIA-uitkering ongegrond verklaarde. De rechtbank oordeelde dat het UWV niet voldoende had onderbouwd dat de arbeidsongeschiktheid van eiseres niet duurzaam was. De rechtbank stelde vast dat de verzekeringsartsen onvoldoende inzichtelijk hadden gemaakt of er in het eerstkomende jaar verbetering van de belastbaarheid te verwachten was. Dit was noodzakelijk voor een zorgvuldige beoordeling van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit ondeugdelijk was gemotiveerd en in strijd met de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd en het UWV werd opgedragen om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd het UWV veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4943 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 februari 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. C.S. Kehrer-Bot,
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 2 december 2020 (primair besluit) heeft het UWV de arbeidsongeschiktheidsuitkering van de ex-werkneemster (werkneemster) ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), ongewijzigd voortgezet.
In het besluit van 30 augustus 2021 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 11 november 2022.
Hierbij waren aanwezig voor eiseres de gemachtigde, bedrijfsarts [naam bedrijfsarts] en gezondheidsadviseur [naam gezondheidsadviseur] . Voor het UWV was aanwezig drs. S. Barto als vertegenwoordiger van het UWV. Tevens was aanwezig [naam ex-werkneemster] , (ex-)werkneemster, als toehoorder.
De termijn voor het doen van uitspraak is met zes weken verlengd.

Overwegingen

1. Werkneemster werkte als helpende in de zorg/Assist bij eiseres. Op 11 januari 2016 heeft zij zich ziek gemeld. De ziekmelding heeft uiteindelijk geleid tot toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge de WIA door het UWV bij besluit van 25 januari 2018, ingaande 8 januari 2018 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Bij aanvraag van 15 september 2020 heeft werkneemster het UWV (impliciet) verzocht haar een IVA-uitkering toe te kennen.
Bij het primaire besluit heeft het UWV de WIA-uitkering van werkneemster ongewijzigd voortgezet en bij het bestreden besluit heeft het UWV de bezwaren daartegen ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht heeft bepaald dat de arbeidsongeschiktheid van werkneemster naar verwachting nog kan wijzigen en aldus niet duurzaam is.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.
Beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd en werkneemster gezien en gesproken op het spreekuur van 30 november 2020. De verzekeringsarts heeft twee keer een FML opgesteld, ingaande 15 september 2020. In de ene zijn de duurzame beperkingen, waarvan verbetering is uitgesloten, opgenomen. In de andere zijn de beperkingen waarvan nog wel verbetering te verwachten is, vastgesteld. Verder is de verzekeringsarts van mening dat er een redelijk of goede verwachting is dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden.
De verzekeringsarts b&b heeft het dossier bestudeerd en werkneemster gezien tijdens het medisch spreekuur van 22 juni 2021.
De verzekeringsarts b&b heeft onderzocht of de eerdere beoordeling juist was en heeft in haar rapportage van 12 juli 2021 geconcludeerd dat er geen reden is om af te wijken van het oordeel van de verzekeringsarts ten aanzien van de mogelijkheden en beperkingen van belanghebbende zoals opgesteld is in de beide FML’s. Eiseres is niet geheel duurzaam arbeidsongeschikt omdat er nog behandelmogelijkheden zijn..
Aan het bestreden besluit heeft het UWV die conclusie van de verzekeringsarts b&b ten grondslag gelegd. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4.3
De rechtbank overweegt als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) brengt in gevallen als deze, waarin de werkgever de mate en/of de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid van een (ex)werknemer betwist, de aard van de betrokken belangen mee dat op het UWV de verplichting rust om het besluit ten aanzien van de arbeidsongeschiktheid zorgvuldig, goed onderbouwd en inzichtelijk te motiveren ( ECLI:NL:CRVB:2018:2198).
Bij het onderzoek naar de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid hanteert het UWV een beoordelingskader voor de duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen (het beoordelingskader). De toepasselijkheid van het beoordelingskader is hier niet in het geding.
Ingevolge het beoordelingskader wordt duurzaamheid aangenomen indien verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten dan wel niet of nauwelijks is te verwachten. Daarnaast bevat het beoordelingskader een stappenplan ter vaststelling van de prognose van de arbeidsbeperkingen van de uitkeringsgerechtigde, uitgaande van de medische situatie op het moment van beoordeling. Samengevat weergegeven behelst stap één de beoordeling door de verzekeringsarts of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Dat is het geval indien er sprake is van een progressief ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden of een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden. Als de eerste stap niet leidt tot kwalificatie van duurzame arbeidsongeschiktheid, is verbetering van de belastbaarheid niet uitgesloten en volgt de tweede stap.
Stap twee instrueert de verzekeringsarts te beoordelen in hoeverre verbetering in het eerstkomende jaar te verwachten is. Er is ofwel een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden dan wel is verbetering van de belastbaarheid niet of nauwelijks te verwachten.
Indien in het eerstkomende jaar niet of nauwelijks verbetering van de belastbaarheid kan worden verwacht, beoordeelt de verzekeringsarts in het kader van stap 3 of, en zo ja, in hoeverre, die verbetering van de belastbaarheid na het eerstkomende jaar nog kan worden verwacht. Er zijn dan weer twee mogelijkheden, namelijk dat er een redelijke of goede verwachting is dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden (hiervan is alleen sprake bij een behandeling, waarvan vast staat dat die eerst op langere termijn kan zijn gericht op verbetering van de belastbaarheid) of wel verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten.
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896) dient de verzekeringsarts zich een oordeel te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet deze arts een inschatting maken van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna, dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. Indien die inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
4.4
Voor de onderbouwing van het standpunt van het UWV dat de arbeidsongeschiktheid van werkneemster op 30 november 2020 geen duurzaam karakter had, zijn de rapportages van verzekeringsarts van [naam verzekeringsarts] van 30 november 2020 en het rapport van verzekeringsarts bezwaar & beroep (verzekeringsarts b&b) [naam verzekeringsarts b&b] van 12 juli 2021 van belang.
De rechtbank stelt vast dat de vastgestelde beperkingen in de twee FML’s niet in geschil zijn. Verder is ook niet in geschil dat werkneemster al langere tijd beperkingen heeft nu zij sinds 2016 volledig arbeidsongeschikt is voor de door haar uitgeoefende functie.
De verzekeringsartsen zijn van oordeel dat een deel van de beperkingen duurzaam is. Dat zijn de beperkingen op het gebied van sociaal functioneren, fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. Deze beperkingen zijn opgenomen in de FML met duurzame beperkingen. De duurzaamheid van deze beperkingen is dan ook niet in geschil.
In de FML met niet-duurzame beperkingen zijn onder meer beperkingen op het gebied van persoonlijk functioneren en werktijden opgenomen. Op deze gebieden verwachten de verzekeringsartsen verbetering van de belastbaarheid, omdat er behandelmogelijkheden zijn.
5. Allereerst stelt de rechtbank vast dat uit de rapportage niet valt af te leiden of de stappen van het beoordelingskader zijn doorlopen. Deze stappen zijn niet met name genoemd, noch is dit uit de tekst af te leiden.
De rechtbank houdt het ervoor dat de verzekeringsartsen, daar waar zij spreken over de niet-duurzame beperkingen, kennelijk bedoeld hebben vast te stellen dat er geen sprake is van een progressief of stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden. Dit is stap 1.
Uit de rapportage leidt de rechtbank af dat vervolgens onderzocht is of er verbetering kan optreden in de belastbaarheid. Hierbij is geen onderscheid gemaakt tussen stap 2 en stap 3. Er is niet inzichtelijk gemaakt en ook niet gemotiveerd vastgesteld of er in het eerstkomende jaar verbetering te verwachten is. Dit geldt ook voor de vraag of er na het eerstkomende jaar nog verbetering valt te verwachten.
Er is wel geconcludeerd dat er voor een aantal beperkingen verbetering van de belastbaarheid te verwachten is, maar deze inschatting is gebaseerd op een aantal aannames.
De verzekeringsartsen gaan er van uit dat op het gebied van het persoonlijk functioneren door behandeling verbetering te verwachten valt. Verder gaan zij er van uit dat de frequentie van de chronische pijnbehandeling nog kan toenemen. Ook gaan zij er van uit dat door adequate suppletie van vitamine B12 een deel van de vermoeidheid kan afnemen. Ook zou nog onderzocht moeten worden door de behandelend sector of de slaapapneu kan worden behandeld en of hierdoor de vermoeidheid kan worden verminderd.
De verzekeringsartsen hebben hun oordeel gebaseerd op hun eigen inschattingen. De rechtbank twijfelt daarbij niet aan hun deskundigheid. De jurisprudentie vereist echter dat, indien die inschatting van de kans op herstel op een ingezette medische behandeling berust, een onderbouwing volgt die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de verzekerde. Nu werkneemster daadwerkelijk onder behandeling was, onder meer van een psycholoog en voor haar pijnklachten, is de rechtbank van oordeel dat voor een zorgvuldig en afgewogen oordeel het noodzakelijk is dat bij de behandelend sector informatie wordt opgevraagd om in te schatten in hoeverre de kans op verbetering van de belastbaarheid reëel is.
Ter zitting heeft werkneemster onder meer verklaard dat met betrekking tot de pijnbehandeling toename van de frequentie niet mogelijk is, dat zij nog steeds lijdt aan slaapapneu en dat toediening van vitamine B12 niet tot vermindering van klachten heeft geleid. Deze informatie dateert van na de datum in geding. Werkneemster is echter al sinds 2016 volledig arbeidsongeschikt voor haar functie. Er is weliswaar medische informatie van de bedrijfsarts in het dossier voorhanden, maar geen recente medische informatie van haar behandelaars.
Nu de vraag aan de orde is of de beperkingen van werkneemster duurzaam zijn, was het opvragen van informatie bij de behandelend sector in het kader van een zorgvuldig oordeel over de duurzaamheid aangewezen.
Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit, waarbij het standpunt is ingenomen dat werkneemster niet duurzaam arbeidsongeschikt is, niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd.
Het bestreden besluit is dan ook in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
6. Het voorgaande betekent dat het UWV een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt het UWV hiervoor een termijn van twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak. Daarbij merkt de rechtbank op dat deze termijn pas begint nadat de termijn voor het instellen van hoger beroep ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep is ingesteld, nadat op dat hoger beroep is beslist.
7.
Proceskosten en griffierecht
7.1
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed. De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.059,00 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 597,00, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 841,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • draagt het UWV op binnen twaalf weken nadat deze uitspraak kracht van gewijsde heeft gekregen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 360,00 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.279,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 16 februari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.