ECLI:NL:RBZWB:2023:1092

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
17 februari 2023
Zaaknummer
02/173300-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van (poging)doodslag en openlijke geweldpleging met beroep op noodweer

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1996, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 februari 2023 uitspraak gedaan. De verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, waaronder (poging)doodslag en openlijke geweldpleging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een beroep op noodweer toekwam in verband met de mishandeling van [slachtoffer 1]. De zaak vond zijn oorsprong in een conflict tussen de verdachte en de slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], dat escaleerde na een confrontatie over kapotte bierflesjes. Tijdens de zitting op 2 februari 2023 werden de standpunten van de officier van justitie en de verdediging besproken. De officier van justitie vorderde vrijspraak voor de doodslag, maar stelde dat openlijke geweldpleging wel bewezen kon worden. De verdediging betwistte de betrokkenheid van de verdachte bij de geweldshandeling. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet betrokken was bij de steekpartij die leidde tot de dood van [slachtoffer 1] en verwondingen van [slachtoffer 2]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in een situatie van noodweer handelde, wat leidde tot zijn vrijspraak van de mishandeling van [slachtoffer 1] en de poging tot doodslag van [slachtoffer 2]. De benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, aangezien de verdachte werd vrijgesproken van de feiten waaruit de schade voortvloeide.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/173300-21
vonnis van de meervoudige kamer van 16 februari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats]
domicilie kiezende te [woonadres]
raadsman mr. R.A.H. van Huijgevoort, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 februari 2023, waarbij de officier van justitie, mr. A.L. Gaillard, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1
samen met een ander [slachtoffer 1] heeft gedood dan wel dat hij openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd terwijl het geweld de dood van [slachtoffer 1] tot gevolg heeft gehad dan wel dat hij samen met een ander [slachtoffer 1] heeft mishandeld;
feit 2
samen met een ander heeft geprobeerd [slachtoffer 2] te doden dan wel dat hij openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd terwijl het geweld (zwaar lichamelijk) letsel bij [slachtoffer 2] tot gevolg heeft gehad dan wel dat hij samen met een ander [slachtoffer 2] heeft mishandeld.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht niet bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging [slachtoffer 1] heeft gedood en heeft geprobeerd [slachtoffer 2] te doden. Zij vordert dan ook vrijspraak van de feiten 1 primair en 2 primair. Naar haar mening kunnen de subsidiaire varianten onder de feiten 1 en 2, de openlijke geweldpleging jegens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , wel wettig en overtuigend worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat niet is gebleken dat verdachte op enigerlei wijze betrokken is geweest bij het neersteken van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en heeft daarom verzocht verdachte vrij te spreken van de feiten 1 primair en 2 primair.
Volgens de raadsman kan de rechtbank tot een bewezenverklaring komen van de openlijke geweldpleging, zoals is tenlastegelegd onder feit 1 subsidiair, dan wel van de mishandeling, zoals tenlastegelegd onder feit 1 meer subsidiair. Daarbij gaat het enkel om de handeling dat verdachte eenmaal tegen het lichaam van [slachtoffer 1] heeft geslagen met een bezemsteel.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
feit 1 en feit 2
Op 19 januari 2021 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch in het kader van de bijzondere beklagprocedure, zoals bedoeld in artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering, het beklag van zowel [benadeelde 2] (de moeder van [slachtoffer 1] ) als dat van aangever [slachtoffer 2] gegrond verklaard en de vervolging van de beklaagden/verdachten [medeverdachte] en [verdachte] (hierna: [medeverdachte] en [verdachte] ) bevolen. De officier van justitie heeft daarop de zaken van de verdachten aan de rechtbank voorgelegd. De rechtbank dient daarom thans te beoordelen of zij tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde en de strafbaarheid van de feiten en de verdachten kan concluderen.
Feiten en omstandigheden
Het eerste moment
De rechtbank onderscheidt twee momenten die in deze zaak in het bijzonder van belang zijn.
Het eerste moment heeft plaatsgevonden voor de toenmalige woning van de verdachten gelegen aan de [adres 1] in Tilburg. Daar was onenigheid tussen verdachten en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] over bierflesjes ontstaan.
De rechtbank volgt hiervoor de verklaringen die door de verdachten zijn afgelegd, nu deze grotendeels met elkaar overeenkomen en gedetailleerd en consistent zijn. Deze verklaringen worden bovendien op een aantal punten door andere bewijsmiddelen ondersteund.
[verdachte] zag een kapot bierflesje bij de voordeur liggen. Toen hij het flesje met een bezem aan het opruimen was, zag hij de mannen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] aan komen lopen. Zij hielden flesjes bier vast in hun handen en waren volgens [verdachte] “straalbezopen”. [slachtoffer 2] heeft in zijn eerste verklaring zelf ook aangegeven dat hij kort voor de gebeurtenis tijdens een barbecue zes tot tien flesjes bier had gedronken en heeft verklaard dat hijzelf dronken was en dat dat ook voor [slachtoffer 1] gold. Bovendien is op prints van camerabeelden te zien dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] samen kort daarvoor op de [straatnaam 1] lopen en bierflesjes vasthouden en daaruit drinken.
[verdachte] vader [medeverdachte] was intussen van zijn werk thuis gekomen en zag nog een ander bierflesje in de plantenbak voor zijn woning liggen. [verdachte] sprak de mannen aan over het kapotte bierflesje voor zijn deur, of dat van hen afkomstig was en of ze het konden opruimen. Daarop gooide één van de mannen een flesje bier kapot voor de voeten van [verdachte] . [verdachte] zei dat de man rustig moest doen. Vervolgens haalde [slachtoffer 1] (de kleinste man) uit naar het gezicht van [medeverdachte] ; de eerste geweldshandeling. Volgens [medeverdachte] raakte hij hem daarbij met een vuist in zijn gezicht. Als reactie daarop sloeg [verdachte] [slachtoffer 1] met de bezem op zijn schouder. De bezemsteel brak daarbij. Aansluitend daarop kwam [slachtoffer 2] achter [verdachte] aan en sloeg hem met een bierflesje op zijn rug. Deze handeling past ook bij het letsel dat op de rug van [verdachte] bij het sporenonderzoek is geconstateerd. [verdachte] besloot weg te rennen in de hoop dat de mannen, althans één van hen, achter hem aan zouden komen en op die manier [medeverdachte] met rust zouden laten. Hij rende de hoek om bij het [straatnaam 2] . Dit is ook gezien door [getuige 1] .
[medeverdachte] heeft tijdens dit eerste moment kennelijk geen geweldshandeling verricht.
Verdachten hebben verklaard dat de mannen vanaf het eerste contact agressief overkwamen. Deze verklaring wordt ondersteund door de aangifte van [aangever] , die kort voor het onderhavige incident zonder aanleiding door één van dezelfde dronken mannen onderuit was geschopt en een kopstoot had gekregen. Ook [slachtoffer 2] verklaart dat [slachtoffer 1] kort daarvoor aan een voorbijganger een kopstoot heeft gegeven en deze een aantal keren heeft geschopt. Deze omstandigheid, ondersteunt de rechtbank in haar oordeel dat de agressie vanaf het begin van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is uitgegaan.
Het tweede moment
Het plan van [verdachte] om [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] van [medeverdachte] af te leiden mislukte. Uit de verklaringen van de verdachten en [getuige 1] is af te leiden dat de mannen weliswaar aanvankelijk achter [verdachte] aanliepen – ook gevolgd door [medeverdachte] ‒ maar dat zij zich op enig moment omkeerden en zich geheel stortten op [medeverdachte] . [medeverdachte] heeft aangegeven dat hij eerst werd geschopt, waardoor hij op de grond viel. Dat hij op de grond was gevallen, nadat hij werd aangevallen, wordt bevestigd door [getuige 1] . Terwijl hij op de grond lag, begonnen de mannen met een bierfles en stokken of stukken bezemsteel op [medeverdachte] in te slaan. De verklaring van [medeverdachte] hieromtrent vindt niet alleen ondersteuning in de verklaring van [getuige 1] maar ook in de diverse verwondingen die [medeverdachte] op zijn lichaam heeft opgelopen, waaronder een hoofdwond die blijkens forensisch geneeskundig onderzoek is veroorzaakt door een scherp voorwerp, bijvoorbeeld een gebroken glas of flesje. Daarnaast heeft [slachtoffer 2] aangegeven dat hij [medeverdachte] vijf à zes keer hard met een stok had geslagen.
Dit tweede moment heeft zich voorgedaan op de [straatnaam 1] ter hoogte van [huisnummer] .
Op enig ogenblik is de belaging van [medeverdachte] gestopt en zijn de mannen weggelopen. Volgens [getuige 3] waren beide mannen op dat moment gewond. [getuige 3] zag dat zij op de hoek van de straat gingen zitten. De politie trof hen even later gewond aan op dat kruispunt. [slachtoffer 1] bleek het zwaarst gewond te zijn. Zijn wonden werden dichtgedrukt door een omstander. De verklaring van [getuige 3] en de bevindingen van de politie corresponderen met het aangetroffen bloedspoortraject dat liep vanaf het trottoir voor de voordeur van [adres 2] tot op de hoek van de [straatnaam 1] en het [straatnaam 2] , aldaar eindigend in een bloedpoel. [medeverdachte] werd door de politie op de [straatnaam 1] met een bloedende V-vormige hoofdwond bij [huisnummer] aangetroffen.
Blijkens de beschikbare medische informatie werden [slachtoffer 1] meerdere steekwonden toegebracht, zoals in de rechterbovenbuik, het linker- en rechterbeen en het schaambeen. [slachtoffer 1] werd meermalen in het ziekenhuis aan deze verwondingen geopereerd. Vanwege het uitvallen van meerdere orgaanfuncties als gevolg van de geweldsinwerking en het forse bloedverlies daardoor, was een dusdanig kritieke toestand ontstaan dat verdere behandeling werd stopgezet en [slachtoffer 1] overleed.
[slachtoffer 2] bleek een scherprandige wond in de buik te hebben opgelopen met een lengte van 20 mm. Het voorwerp dat dit letsel had toegebracht was 5 tot 7 cm naar binnen gestoken. De wond kenmerkte zich door een scherpe V-punt.
Tussenconclusie
Gelet op het vorenstaande, met name het bloedspoortraject, is de rechtbank van oordeel dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bij de locatie [adres 2] , tijdens het beschreven tweede moment, moeten zijn gestoken.
Door welke persoon en met welk voorwerp is gestoken?
De rechtbank ziet zich voor de vragen gesteld of [medeverdachte] en/of [verdachte] de mannen heeft/hebben gestoken en met welk(e) voorwerp(en) is gestoken.
Gebleken is dat het tweede moment zich afspeelde tussen de mannen en [medeverdachte] . [verdachte] was weggelopen en nog niet teruggekeerd, zoals volgt uit zijn eigen verklaring en de verklaring van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] . De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat hij niet heeft gestoken.
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij, terwijl hij tegen de muur op de grond zat, een scherf van een bierfles die op de grond lag, had gepakt en dat hij daarmee zwaaiende bewegingen maakte in de richting van het been van één van de mannen. om zich te verdedigen tegen de aanval van de mannen waarbij hij met stokken op zijn hoofd werd geslagen. Tevens zegt hij met de glasscherf een snijdende beweging te hebben gemaakt met als gevolg dat hij de andere man in de buikstreek raakte. [getuige 1] heeft geen mes gezien. Op en rond de plaats delict ter hoogte van [adres 2] werd door de politie geen mes aangetroffen, wel – anders dan waar de officier van justitie vanuit gaat - glasscherven van gebroken bierflesjes (volgens verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ).
Door de forensisch geneeskundige bij de GGD is geconcludeerd dat het uiterlijk van de wond op de buik bij [slachtoffer 2] past bij een steekwond, die is toegebracht met een scherp en plat voorwerp. Als voorbeeld wordt een mes genoemd. Maar de gegeven conclusie sluit naar het oordeel van de rechtbank niet uit dat ook een scherp en plat stuk glas als steekwapen kan hebben gefungeerd.
De buikwond bij [slachtoffer 1] wordt door de forensisch arts eveneens omschreven als een steekwond, maar daarbij wordt gesteld dat geen sluitend antwoord kan worden gegeven op de vraag met welk voorwerp dit letsel is veroorzaakt. De arts stelt dat het onwaarschijnlijk is dat de steekwond is veroorzaakt door één van de door de politie
onderzochteglasscherven – nu deze niet voldoende langwerpig en recht zijn ‒ maar dat dit niet geheel kan worden uitgesloten. De rechtbank heeft in dit verband in aanmerking genomen dat de scherven die zijn onderzocht volgens de sporenlijst enkel afkomstig lijken te zijn van de locatie [adres 1] , niet van [huisnummer] of van de directe omgeving van [huisnummer] . Het is daarom niet ondenkbaar dat niet alle scherven door de politie zijn verzameld en veiliggesteld, dat er nog andere scherven aanwezig zijn geweest.
De aard van het letsel sluit aldus zeker niet uit dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] met een glasscherf zijn verwond.
Ook het onderzoek naar de beschadigingen in de kleding van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , sluit niet uit dat deze beschadigingen door een glasscherf zijn gemaakt.
[slachtoffer 2] verklaart als enige over de aanwezigheid van een mes en zijn verklaring vindt onvoldoende steun in andere bewijsmiddelen. Daarbij geldt dat zijn verklaring op een aantal, deels essentiële punten, wisselend is. De omstandigheid dat hij destijds dronken was, kan daaraan bijgedragen hebben. Zo heeft hij ook verklaard dat twee oudere mannen bij het voorval betrokken waren, terwijl [verdachte] destijds pas 20 jaar oud was.
De rechtbank volgt daarom het scenario dat door [medeverdachte] is geschetst, dat aansluit bij de verklaring van [getuige 1] en de bevindingen van de politie.
Tussenconclusie
De rechtbank is van oordeel dat [medeverdachte] de (enige) persoon is geweest die zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] heeft gestoken. Voorts gaat de rechtbank er van uit dat [medeverdachte] met een glasscherf heeft gestoken en niet met een mes.
Verdachte bevond zich ten tijde van het omschreven tweede moment op een andere plaats en was niet betrokken bij de steekpartij, zodat hij zal worden vrijgesproken voor de doodslag van [slachtoffer 1] en de poging tot doodslag van [slachtoffer 2] .
Is sprake van openlijk in vereniging geweld plegen?
Zoals hierboven is overwogen kan worden gesteld dat beide momenten op de openbare weg hebben plaatsgevonden, hetgeen een vereiste is voor een bewezenverklaring van het openlijk in vereniging geweld plegen. Een ander criterium is dat het geweld in vereniging moet zijn gepleegd. Gebleken is dat bij het tweede moment alleen [medeverdachte] geweld heeft toegepast en dat bij het eerste moment uitsluitend [verdachte] een geweldshandeling heeft verricht. Voor beide momenten geldt dat zij niet tegelijkertijd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] geweld hebben uitgeoefend. Bij het eerste moment was [medeverdachte] weliswaar aanwezig, maar die enkele aanwezigheid is voor een bewezenverklaring van openlijk in vereniging geweld plegen onvoldoende. Van meer dan die aanwezigheid is niet gebleken.
Verdachte zal daarom ook worden vrijgesproken van het onder de feiten 1 en 2 telkens subsidiair tenlastegelegde.
Is er sprake van mishandeling door [verdachte] ?
Hierboven is beschreven dat verdachte tijdens het eerste moment [slachtoffer 1] met de bezemsteel, die hij in zijn handen had, heeft geslagen. Verdachte bekent dit ook.
De raadsman heeft aangevoerd dat er sprake is van noodweer.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte geen beroep op noodweer toekomt, nu verdachte en [medeverdachte] hebben aangegeven te hebben teruggevochten.
De rechtbank overweegt hieromtrent het navolgende. Op grond van artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht kan een beroep op noodweer worden gehonoreerd als aannemelijk is geworden dat het handelen van de verdachte is geboden voor de noodzakelijke verdediging van zijn eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden volgens vaste jurisprudentie mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
Zoals onder 4.3.2 is opgenomen, heerste er tussen de verdachten enerzijds en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] anderzijds een agressieve, grimmige sfeer. Die agressie ging als eerste uit van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , passend in het verhaal van [aangever] die even tevoren al een gewelddadige aanvaring had met deze mannen. Er werd door de mannen een bierflesje bij de voeten van [verdachte] op de grond gegooid. Aan het daaropvolgende dringende verzoek van verdachte en [medeverdachte] om rustig te blijven en weg te gaan werd geen gevolg gegeven. [slachtoffer 1] stompte daarop in het gezicht van [medeverdachte] . Verdachte heeft verklaard dat hij aansluitend in een reflex [slachtoffer 1] met de bezemsteel sloeg, want hij wilde zijn vader beschermen. Deze feitelijke toedracht is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk geworden, in het bijzonder gelet op de agressieve, grimmige setting waarin de gebeurtenis plaatsvond. De rechtbank is daarom van oordeel dat op dat moment sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, niet van verdachtes eigen lijf, maar van dat van zijn vader. Verdachte mocht hem daartegen verdedigen.
Het door verdachte gebruikte middel was in de gegeven omstandigheden ook proportioneel. Hij gebruikte immers de bezemsteel die hij al in zijn handen had om de glasscherven op te ruimen. Daarmee is ook aan de zogenaamde proportionaliteitseis voldaan.
De rechtbank oordeelt dan ook dat aan verdachte een beroep op noodweer toekomt.
Bij een geslaagd beroep op noodweer, hetgeen inhoudt dat verdachte gerechtvaardigd geweld heeft toegepast, leidt dit tot een vrijspraak van de tenlastegelegde mishandeling van [slachtoffer 1] overeenkomstig HR 5 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ6690.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij tijdens het eerste moment door [verdachte] met een stok/bezemsteel op zijn hoofd of rug werd geslagen. De rechtbank ziet echter geen bewijs in het dossier dat zijn verklaring ondersteunt. Zo wordt in de medische stukken betreffende [slachtoffer 2] enkel melding gemaakt van een steekwond in de buik, maar niet van ander letsel of andere pijnklachten. Feit 2 meer subsidiair, de mishandeling van [slachtoffer 2] , kan dan ook niet worden bewezen.
Conclusie
De rechtbank zal verdachte integraal vrijspreken van de feiten 1 en 2.

5.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde 1] (nabestaande, vader van [slachtoffer 1] ) vordert een schadevergoeding van € 20.215,86 voor feit 1.
De benadeelde partij [benadeelde 2] (nabestaande, moeder van [slachtoffer 1] ) vordert een schadevergoeding van € 49.999,00 voor feit 1.
De benadeelde partij [benadeelde 3] (nabestaande, dochter van [slachtoffer 1] ) vordert een schadevergoeding van € 30.000,00 voor feit 1.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van
45.736,98
voor feit 2.
Verdachte wordt vrijgesproken met betrekking tot de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan. Er wordt dan ook geen straf of maatregel opgelegd.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partijen ingevolge artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk dienen te verklaren in de vordering.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de tenlastegelegde feiten;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 2]niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 2] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij
[benadeelde 1]niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde 1] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij
[benadeelde 2]niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde 2] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij
[benadeelde 3]niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde 3] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.G.F. Vliegenberg, voorzitter, mr. A. Hello en mr. M.H.M. Collombon, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.A.C.M. Roebroeks, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 februari 2023.
mr. Collombon is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.