ECLI:NL:RBZWB:2023:1058

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
16 februari 2023
Zaaknummer
AWB- 21_2633
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning bijstandsuitkering in de vorm van een geldlening en de beoordeling van verantwoordelijkheidsbesef

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 15 februari 2023, staat de toekenning van een bijstandsuitkering in de vorm van een geldlening centraal. Eiser, die een bijstandsuitkering had aangevraagd, kreeg van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers een bijstandsuitkering toegekend met ingang van 26 oktober 2020, maar deze werd verstrekt als een geldlening. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, omdat hij vond dat hij niet onterecht had ingeteerd op zijn vermogen door zijn studieschuld bij DUO af te lossen. De rechtbank behandelde de zaak op 18 januari 2023, waarbij eiser aanwezig was, maar zijn gemachtigde zich had afgemeld.

De rechtbank oordeelde dat Baanbrekers in redelijkheid had kunnen besluiten om de bijstandsuitkering in de vorm van een geldlening te verstrekken. De rechtbank stelde vast dat eiser een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid had getoond door zijn studieschuld af te lossen, terwijl hij wist dat hij hierdoor vervroegd een beroep op bijstand moest doen. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat zijn terugbetaling van de studieschuld een noodzakelijke keuze was, en de rechtbank vond dat de onderliggende motieven van de terugbetaling niet relevant waren voor de beoordeling van de bijstandsverlening.

De rechtbank concludeerde dat Baanbrekers bevoegd was om de bijstandsverlening in de vorm van een geldlening te verstrekken op basis van de Participatiewet. Eiser kreeg geen proceskostenvergoeding en het beroep werd ongegrond verklaard. De uitspraak werd openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2633 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 februari 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. I.M.J.J. Dewarrimont,
en

Het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers, verweerder.

Inleiding

Baanbrekers heeft met het primaire besluit van 14 januari 2021 aan eiser een bijstandsuitkering toegekend met ingang van 26 oktober 2020 en deze tot een bedrag van
€ 13.015,66 verstrekt in de vorm van een geldlening. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit van 17 mei 2021 heeft Baanbrekers het bezwaar gegrond verklaard en bepaald dat de uitkering tot 6 januari 2022 in de vorm van een geldlening wordt verstrekt. Daarbij is rekening gehouden met de zogenoemde interingsnorm.
De rechtbank heeft het beroep op 18 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft eiser deelgenomen. Gemachtigde van eiser en van Baanbrekers hebben zich, met bericht van verhindering, afgemeld.

Beoordeling door de rechtbank

1.
Feiten.
Eiser heeft zich op 26 oktober 2020 bij Baanbrekers gemeld om een bijstandsuitkering aan te vragen. Op het aanvraagformulier heeft eiser ingevuld dat hij een studieschuld heeft bij DUO van € 10.218,90. Uit de door eiser ingeleverde bankafschriften is gebleken dat eiser op 26 oktober 2020, voorafgaand aan zijn melding, een bedrag van € 16.626,16 heeft overgemaakt aan DUO ter aflossing van zijn studieschuld.
2.
Wettelijk kader.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.
Standpunt Baanbrekers.
Baanbrekers stelt zich op het standpunt dat eiser geen daadwerkelijke verplichting had om zijn studieschuld aan DUO terug te betalen en dat hij door dit wel te doen een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft getoond. Hij had dit geld immers ook voor levensonderhoud kunnen aanwenden. Als eiser het geld op zijn spaarrekening had laten staan, was de bijstandsuitkering afgewezen wegens het hebben van een te hoog vermogen. In een dergelijke situatie kan de bijstandsuitkering worden toegekend in de vorm van een geldlening.
4.
Standpunt van eiser.
Eiser voert in beroep aan dat Baanbrekers zijn bijstandsuitkering ten onrechte in de vorm van een geldlening heeft toegekend. Eiser stelt dat hij niet onterecht en versneld heeft ingeteerd op zijn vermogen. De terugbetaling van de studieschuld was een weldoordachte en noodzakelijke keuze. Eiser wijst erop dat hij een indicatie banenafspraak heeft, hetgeen betekent dat hij niet in staat is het minimumloon te verdienen. Hij zal dan ook niet snel inkomsten hebben. Eiser stelt dat hij met het besluit van Baanbrekers opnieuw met een schuld wordt geconfronteerd wat bij hem voor extra stress- en spanningsklachten zorgt. Eiser stelt dat er een causaal verband is tussen schulden en een toename van zijn psychische klachten. Eiser stelt dat Baanbrekers hiermee rekening moet houden, gelet op het bepaalde in artikel 18, tiende lid, van de Participatiewet. Eiser stelt dat hij door het aflossen van de lening aan DUO rust heeft willen creëren, maar nu met een schuld aan Baanbrekers wordt geconfronteerd. Ter onderbouwing van zijn betoog wijst eiser op het psychodiagnostisch onderzoek van 14 mei 2020 van psychologen [naam psycholoog 1] en [naam psycholoog 2] , de rapportage van 8 juni 2021 van psychologen [naam psycholoog 3] en [naam psycholoog 4] en de rapporten van de verzekeringsarts van 18 december 2020 en van de arbeidsdeskundige van 24 december 2020 van het UWV.
5.
Overwegingen.
5.1
De te beoordelen periode loopt in dit geval van 26 oktober 2020 tot 6 januari 2022.
5.2
In geschil is of Baanbrekers in redelijkheid heeft kunnen beslissen om over de periode van 26 oktober 2020 tot 6 januari 2022 de uitkering in de vorm van een geldlening te verstrekken. Hiervoor moet worden beoordeeld of eiser met het afbetalen van zijn studieschuld bij DUO met € 16.626,16 een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft getoond.
5.3
Volgens vaste rechtspraak [1] kan van een tekortschietend besef als hiervoor bedoeld sprake zijn, indien een betrokkene in de periode voorafgaand aan de aanvraag om bijstand de beschikking heeft of krijgt over in aanmerking te nemen vermogen en vervolgens op dat vermogen, tezamen met eventueel beschikbaar inkomen, te snel inteert, terwijl redelijkerwijs voorzienbaar is dat daardoor vervroegd een beroep op bijstand moet worden gedaan.
5.4
Vaststaat dat eiser op 26 oktober 2020, voorafgaand aan zijn melding, een bedrag van € 16.626,16 heeft overgemaakt aan DUO ter aflossing van zijn studieschuld. Eiser heeft allereerst aangevoerd dat hij niet onterecht en versneld heeft ingeteerd op zijn vermogen.
5.5
Schulden kunnen in het kader van de toepassing van Participatiewet uitsluitend in aanmerking worden genomen indien de betrokkene aannemelijk maakt dat zij bestaan en dat daaraan een daadwerkelijke verplichting tot terugbetaling is verbonden. Volgens vaste rechtspraak [2] is de verplichting tot aflossing van een studieschuld in het kader van de Wet studiefinanciering 2000 mede afhankelijk van de draagkracht van de betrokkene en staat daarom niet op voorhand vast dat een studieschuld daadwerkelijk (geheel) moet worden terugbetaald. Dat dit in zijn geval anders is, heeft eiser gesteld noch aannemelijk gemaakt.
5.6
De rechtbank is van oordeel dat Baanbrekers zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft getoond door zijn studieschuld onverplicht terug te betalen waardoor sprake is van versneld dan wel onverantwoord interen op vermogen. Eiser kon voorzien dat hij door de terugbetaling vervroegd een beroep op bijstand zou moeten doen. Sterker nog, hij heeft naar eigen zeggen de lening afbetaald om in aanmerking te komen voor een bijstandsuitkering. Dat eiser stress- en spanningsklachten zou ondervinden van het bestaan van schulden, maakt het voorgaande niet anders. De onderliggende motieven van de terugbetaling zijn in dit kader niet relevant.
Hieruit volgt dat Baanbrekers bevoegd was op grond van artikel 18, tweede lid, van de Participatiewet de bijstand te verlagen. Op grond van artikel 48, tweede lid, onder b van de Participatiewet kan bijstand worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht indien de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. In artikel 31 van de Verzamelverordening Participatiewet [3] is uitgewerkt hoe die bevoegdheid wordt gebruikt. Bij versneld interen van vermogen of het hebben gedaan van een schenking waarmee rekening zou zijn gehouden bij het verlenen van de bijstand, kan voor de duur van het eerder dan wel langer bijstandsafhankelijk zijn een verlaging worden opgelegd van 100% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Indien toepassing hiervan tot onbillijkheden leidt, dan wordt toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 48, tweede lid, onder b van de Participatiewet en wordt de uitkering verstrekt in de vorm van een geldlening voor de duur van het eerder, dan wel langer bijstandsafhankelijk zijn.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat Baanbrekers niet in redelijkheid van de bevoegdheid tot het verlenen van bijstand in de vorm van een geldlening gebruik heeft mogen maken.
5.7
Eiser doet verder een beroep het bepaalde in artikel 18, tiende lid, van de Participatiewet en stelt dat rekening moet worden gehouden met de nadelige gevolgen van het besluit van Baanbrekers en de toenemende schulden voor zijn mentale gezondheid. Het zou hem meer rust geven als de uitkering als gift zou worden toegekend.
5.8
De rechtbank stelt voorop dat Baanbrekers beoordelingsvrijheid heeft ten aanzien van de vraag of van dringende redenen gelet op bijzondere omstandigheden sprake is. In het bestreden besluit is opgenomen dat er geen omstandigheden bekend zijn op grond waarvan de maatregel niet of niet geheel kan worden opgelegd.
De beoordeling van dringende redenen is nader omschreven in (de toelichting bij) artikel 21 van de Verzamelverordening Participatiewet. Het dagelijks bestuur kan afzien van het opleggen van een maatregel als hier dringende redenen voor zijn: dit zal niet vaak het geval zijn. Gedacht moet worden aan de zeer dringende redenen zoals bedoeld in artikel 16 van de Participatiewet.
De rechtbank is van oordeel dat Baanbrekers in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen dat er geen sprake is van dringende redenen gelet op bijzondere omstandigheden die nopen tot nadere afstemming van de maatregel. Dat eiser kampt met psychische problemen is onvoldoende om uit te gaan van zeer dringende redenen zoals bedoeld in artikel 16 van de Participatiewet. Eiser heeft niet concreet met medische gegevens onderbouwd dat zijn psychische en lichamelijke klachten als gevolg van de besluitvorming door Baanbrekers zijn toegenomen. Ook de door eiser in beroep overgelegde stukken zijn daarvoor onvoldoende.
5.9
De rechtbank stelt vast dat eiser de toepassing en hoogte van de interingsnorm en de duur van de interingsperiode niet heeft bestreden, zodat deze geen bespreking hoeven.
5.1
De beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 15 februari 2023 gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage

Wettelijk kader
Participatiewet
In artikel 8, eerste lid, onder a van de Participatiewet is het volgende bepaald:
De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot het verlagen van de bijstand, bedoeld in artikel 18, tweede lid en de periode van de verlaging van de bijstand, bedoeld in artikel 18, vijfde en zesde lid.
In artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet is het volgende bepaald:
Aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, kan het college, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van deze paragraaf, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
In artikel 18 van de Participatiewet is het volgende bepaald:
1. Het college stemt de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
2. Het college verlaagt de bijstand overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, ter zake van het niet nakomen door de belanghebbende van de verplichtingen voortvloeiende uit deze wet, met uitzondering van artikel 17, eerste lid, dan wel indien de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan.
(….)
10. Het college stemt een op te leggen maatregel of een opgelegde maatregel af op de omstandigheden van de belanghebbende en diens mogelijkheden om middelen te verwerven, indien naar zijn oordeel, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken.
In artikel 48 van de Participatiewet is het volgende bepaald:
1. Tenzij in deze wet anders is bepaald, wordt de bijstand verleend om niet.
2. Bijstand kan worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht indien:
a. redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende op korte termijn over voldoende middelen zal beschikken om over de betreffende periode in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien;
b. de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan;
c. de aanvraag een door de belanghebbende te betalen waarborgsom betreft;
d. het bijstand ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast betreft.
3. Het college kan aan het verlenen van bijstand in de vorm van een geldlening verplichtingen verbinden die zijn gericht op meerdere zekerheid voor de nakoming van de aan deze bijstand verbonden rente- en aflossingsverplichtingen.
4. Indien de persoon aan wie bijstand in de vorm van een geldlening wordt verleend algemene bijstand of een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen of het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 ontvangt, is het college bevoegd tot verrekening van die geldlening met die algemene bijstand of uitkering.
Verzamelverordening Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2017
In artikel 19 van de Verzamelverordening Participatiewet is het volgende bepaald.
1. Als de belanghebbende naar het oordeel van het dagelijks bestuur tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan zoals bedoeld in de Participatiewet dan wel de verplichtingen genoemd in deze verordening en/of de wet, met uitzondering van artikel 17, eerste lid, Participatiewet en artikel 13 IOAW en IOAZ, niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich zeer ernstig misdragen zoals omschreven in artikel 32 van deze verordening, wordt overeenkomstig deze verordening een verlaging van de uitkering opgelegd.
2. Een verlaging van de uitkering wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij of zijn gezin verkeert.
In artikel 21, tweede lid, van de Verzamelverordening Participatiewet is het volgende bepaald. Het dagelijks bestuur kan afzien van het opleggen van een verlaging indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.
In artikel 31 van de Verzamelverordening Participatiewet is het volgende bepaald.
1. Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening van het bestaan heeft betoond, niet zijnde de gedragingen zoals genoemd in lid 7 van dit artikel en artikel 33 van deze verordening dan wordt een verlaging van de uitkering opgelegd die wordt afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.
(……)
7. Bij versneld interen van vermogen of het hebben gedaan van een schenking waarmee rekening zou zijn gehouden bij het verlenen van de bijstand, kan voor de duur van het eerder dan wel langer bijstandsafhankelijk zijn een verlaging worden opgelegd van 100% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Deze bepaling geldt alleen voor de Participatiewet.
8. Indien toepassing van het zevende lid leidt tot onbillijkheden, dan wordt toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 48, tweede lid, onderdeel b, Participatiewet en wordt de uitkering verstrekt in de vorm van een geldlening voor de duur van het eerder, dan wel langer bijstandsafhankelijk zijn.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 17 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2154
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 11 mei 2010, ECLI:NL:CRvB:2010:BM4124
3.Verzamelverordening Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz, versie 12 juli 2017