ECLI:NL:RBZWB:2023:1056

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
16 februari 2023
Zaaknummer
AWB-22_2615
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-aanvraag en beoordeling arbeidsongeschiktheid door UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. S. Çakal, en het UWV, vertegenwoordigd door mr. X. Su, over de afwijzing van een WIA-aanvraag. De eiser, die als chauffeur werkte, had zich op 4 juni 2018 ziekgemeld vanwege longklachten, middelenverslaving en klachten aan het bewegingsapparaat. Het UWV had de aanvraag om een WIA-uitkering op 24 juli 2020 afgewezen, en het bezwaar van de eiser tegen deze afwijzing was op 18 februari 2021 ongegrond verklaard. De rechtbank had eerder het besluit van 18 februari 2021 vernietigd en het UWV opgedragen een nieuw besluit te nemen, wat resulteerde in het bestreden besluit van 26 april 2022, waarin het UWV opnieuw het bezwaar ongegrond verklaarde.

De rechtbank heeft in haar uitspraak vastgesteld dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat de eiser op 1 juni 2020 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en dus geen recht had op een WIA-uitkering. De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsartsen als zorgvuldig en voldoende gemotiveerd beoordeeld. De eiser had aangevoerd dat er sprake was van onzorgvuldig onderzoek en dat zijn beperkingen onvoldoende waren meegewogen, maar de rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep alle relevante informatie had betrokken en dat de vastgestelde beperkingen in lijn waren met de medische situatie van de eiser op de datum in geding.

De rechtbank concludeert dat het UWV de aanvraag voor een WIA-uitkering terecht heeft afgewezen en verklaart het beroep van de eiser ongegrond. De proceskosten en het griffierecht worden niet vergoed, omdat de eiser in beroep geen gelijk heeft gekregen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/2615

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Çakal),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (het UWV), verweerder
(gemachtigde: mr. X. Su).

Procesverloop

Met het besluit van 24 juli 2020 (het primaire besluit) heeft het UWV de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen.
Met het besluit van 18 februari 2021 heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen het besluit van 18 februari 2021 beroep ingesteld. Dit beroep is gegrond verklaard. De rechtbank heeft het besluit van 18 februari 2021 vernietigd en het UWV opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van de uitspraak van 23 februari 2022. [1]
Met het besluit van 26 april 2022 (het bestreden besluit) heeft het UWV een nieuwe beslissing op het bezwaar gegeven waarin is beslist dat het bezwaar van eiser ongegrond blijft.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen is een zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Wat er aan deze procedure voorafging

1. Eiser werkte als chauffeur. Hij heeft zich op 4 juni 2018 wegens longklachten, middelenverslaving en klachten aan het bewegingsapparaat ziekgemeld voor dit werk.
2. Vervolgens heeft het UWV de aanvraag om een uitkering op grond van de Wet WIA beoordeeld.
3. Een arts [2] van het UWV heeft eiser onderzocht en beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen van eiser zijn per 1 juni 2020 (de datum in geding). Deze beperkingen heeft de arts opgenomen in een functionele mogelijkhedenlijst (FML). Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige van het UWV vastgesteld dat er drie functies (en twee reservefuncties) zijn die eiser, met zijn beperkingen, nog zou kunnen uitvoeren. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat eiser met de middelste van de voor de schatting gebruikte functies 100% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij zich ziekmeldde. De mate van arbeidsongeschiktheid is gelet hierop bepaald op 0%. Dit betekent dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is en daardoor geen recht heeft op een WIA-uitkering.
4. Eiser heeft bezwaar gemaakt. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben opnieuw naar de zaak van eiser gekeken. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn de beperkingen juist vastgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep kon zich niet vinden in de beoordeling van de arbeidsdeskundige. Hij achtte drie van de geduide functies niet passend. Hij heeft opnieuw het CBBS geraadpleegd en aanvullend een passende functie geduid. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft berekend dat eiser met de middelste van de voor de schatting gebruikte functies 94,65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij zich ziekmeldde. De mate van arbeidsongeschiktheid is gelet hierop bepaald op 5,35%. Hierop heeft het UWV het besluit van 18 februari 2021 genomen.
5. Eiser heeft tegen het besluit van 18 februari 2021 beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het besluit van 18 februari 2021 vernietigd omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen fysiek spreekuur had gehouden. De rechtbank heeft het UWV opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van de uitspraak van 23 februari 2022.
6. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiser vervolgens gezien en gesproken op een fysiek spreekuur. Zij heeft geen aanleiding gezien om de belastbaarheid te wijzigen. Vervolgens heeft het UWV het bestreden besluit genomen.

Wat eiser vindt

7. Eiser is het niet met het UWV eens. Hij verzoekt de gronden van bezwaar en de gronden van de eerdere beroepsprocedure als herhaald en ingelast te beschouwen. Eiser voert aan dat er sprake is van strijdigheid met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel. Eiser acht het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep passief onderzoek heeft verricht, hij heeft bijvoorbeeld onvoldoende concrete vragen gesteld, en hij heeft eiser niet lichamelijk onderzocht. Daarnaast vindt eiser dat met diverse beperkingen onvoldoende rekening is gehouden. Zo volgt volgens eiser uit de nieuwe behandelovereenkomst van Novadic-Kentron die hij heeft overgelegd, dat sprake is van een stoornis in alcoholgebruik, tabaksgebruik, acculturatieprobleem, dat er ernstige symptomen/beperkingen zijn in sociaal functioneren en dat een vermoeden bestaat van neurocognitieve klachten. Specifiek acht eiser zich meer beperkt voor persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, lichamelijk functioneren (waaronder rug, schouder en luchtwegklachten) en werktijden. Daarnaast is eiser van mening dat niet alle informatie die in het dossier aanwezig is, is meegewogen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Zo is het onder andere onduidelijk of de indicatiestelling van de gemeente is meegenomen in de beoordeling. De begeleiding die hij ontvangt vanuit de Wmo is niet gelegen in het aanbrengen van structuur, maar het gaat om begeleiding in verband met het ontbreken van de zelfredzaamheid. Het ziet op meerdere leefgebieden en niet alleen op dagbesteding/structuur. Daarnaast heeft eiser het idee dat het hem wordt ‘tegengeworpen’ dat hij niet altijd gebruik maakte van de dagbesteding en het lijkt volgens hem dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep hiermee wil suggereren dat reeds hierom ook geen rekening hoeft te worden gehouden met de begeleiding. Zowel eiser als zijn begeleidster stellen dat het afwezig zijn bij de dagbesteding en het in conflict komen met andere deelnemers verband houden met zijn beperkingen. Dit volgt onder andere uit het huisartsjournaal van 7 december 2021. Ten slotte is eiser van mening dat er wel sprake is van langdurige behandeling (langer dan drie maanden aaneengesloten), waarbij hij verwijst naar de twee indicatiestellingen. Eiser onderbouwt zijn standpunt met een mailbericht van zijn begeleidster van [naam zorggroep ] van 9 november 2022 en een behandelovereenkomst van Novadic-Kentron van 10 februari 2021.

Waarover het gaat in deze zaak

8. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser op 1 juni 2020 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.

Wat de rechtbank vindt

9. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft beslist dat eiser op 1 juni 2020 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is (en dus geen recht heeft op een WIA-uitkering). De rechtbank zal dat uitleggen.
10. Voor zover eiser in zijn beroepschrift verwijst naar dat wat hij in bezwaar heeft aangevoerd, overweegt de rechtbank dat het aan eiser is om in beroep gemotiveerd en specifiek aan te voeren waarom hij het niet eens is met het bestreden besluit. De verwijzing naar het bezwaarschrift wordt niet als zo’n gemotiveerde en specifieke betwisting opgevat. Daarop is immers gereageerd in het bestreden besluit. Eiser zal dus moeten aanvoeren waarom hij het met die reactie niet eens is. Gelet hierop zal de rechtbank de beoordeling van het beroep plaatsen in het licht van de in beroep nader uitgewerkte gronden en niet in het licht van hetgeen in bezwaar is aangevoerd.
11. Het UWV mag besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de rapporten moeten begrijpelijk zijn. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze voorwaarden voldoen.

De voorwaarden waaraan de rapporten moeten voldoen

12. De arts heeft het dossier en de daarin aanwezige medische informatie over eiser bestudeerd. Zij heeft eiser telefonisch gesproken en op het spreekuur gezien en onderzocht. Tijdens het fysieke spreekuur heeft zij informatie ontvangen van de fysiotherapeut van 19 mei 2020, een behandelovereenkomst van Novadic Kentron en een brief van zorggroep [naam zorggroep ] . De arts beschrijft onder andere de klachten van eiser, het dagverhaal, de diagnoses en de prognose.
13. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het standpunt van de verzekeringsarts in haar rapport van 27 januari 2021 heroverwogen. Zij heeft het dossier met daarin de informatie van de behandelaars bestudeerd. Zij heeft medische informatie opgevraagd bij de huisarts van eiser. Ook heeft zij eiser gesproken op de hoorzitting via beeldbellen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd waarom zij geen aanleiding ziet anders te denken over de belastbaarheid dan de verzekeringsarts.
14. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van de uitspraak van 23 februari 2022 eiser gezien op een fysiek spreekuur, waarbij ook een tolk aanwezig was. Zij heeft eiser psychisch onderzocht. Ook heeft zij de informatie over de maatwerkvoorzieningen op grond van de Wmo, twee brieven van de gemeente [plaatsnaam] van 7 januari 2020 en 12 januari 2021, meegenomen in haar beoordeling. Verder heeft zij tijdens de beroepsprocedure informatie verkregen van een psychiater en een psycholoog van 17 april 2020 en van de gemeente [plaatsnaam] van 5 augustus 2021. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd waarom zij geen aanleiding ziet anders te denken over de belastbaarheid.
15. In het rapport van 9 januari 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat de informatie die is overgelegd bij het beroepschrift van 10 november 2021 deels van ruim na de datum in geding is. Voor zover het toeziet op de datum in geding sluit het aan bij wat al bekend was. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat zij alle relevante medische stukken heeft meegewogen in de beoordeling. Verder benoemt zij dat er geen sprake was van passief onderzoek. Zij geeft aan dat zij eigenstandig de beoordeling van de arts toetst, waarbij in ieder geval aandacht wordt gegeven aan de specifieke punten van het bezwaar (en later beroep) die eiser vermeldt. Ook geeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan dat als haar nog andere punten opvallen die wijziging of commentaar behoeven dat zij die eventuele punten meeneemt in de beoordeling. Hierbij wordt ook acht geslagen op de medische informatie. Verder zag de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het geheel geen aanleiding om (naast het psychische onderzoek) lichamelijk onderzoek uit te voeren, omdat de arts dit al had verricht en er medische informatie (van fysiotherapeut) aanwezig was die de primaire conclusies betreffende de aard en de ernst van deze problemen in de periode van de datum in geding bevestigen. Hierbij komt dat zelfs indien herhaald lichamelijk onderzoek zou hebben plaatsgevonden, dit geen concrete zaken aanvullend aan zou hebben kunnen tonen betreffende de datum in geding.
16. De rechtbank ziet geen aanleiding om de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen in voorgaande motiveringen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft alle klachten van eiser en de informatie van de behandelaars kenbaar betrokken in haar beoordeling. Daarnaast heeft zij eiser gezien en gesproken op een fysiek spreekuur. Gelet op deze onderzoeksactiviteiten is de rechtbank van oordeel dat de medische rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bovendien eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden uitgelegd hoe haar beoordeling tot stand is gekomen. Dat betekent dat het rapport aan de drie voorwaarden voldoet.
De medische beoordeling
17. De arts gaat uit van de diagnoses psychische stoornis door alcohol, stemmingsstoornis, gokverslaving, rugpijn aspecifiek chronisch, schouderklachten en overige klachten luchtwegen. De arts geeft aan dat er geen sprake is van ‘geen benutbare mogelijkheden’, omdat eiser niet bedlegerig is, niet opgenomen, er geen sprake is van wisselende mogelijkheden of verlies van mogelijkheden en er is geen sprake van een ernstige psychische stoornis. Er is geen indicatie voor het aannemen van een urenbeperking, omdat eiser niet voldoet aan de criteria als beschreven in het Schattingsbesluit. Eiser neemt twee dagen per week deel aan activiteiten en twee dagen per week krijgt hij individuele begeleiding. Dit is met name om dag/week structuur te behouden en is geen medische behandeling. Deze tijd kan benut worden voor loonvormende arbeid.
18. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 27 januari 2021 aangegeven dat de primair opgestelde beperkingen aansluiten bij de aard en ernst van de aanwezige medische problematiek. Eiser wordt hierbij op basis van de psychopathologie en lichamelijke pathologie beperkt geacht voor mentaal en fysiek belastende activiteiten.
Vanuit de bij eiser aanwezige psychopathologie (psychische klachten bij middelenverslaving, stemmingstoornis) is hij beperkt voor mentaal belastende activiteiten als werkzaamheden met een zeer hoog gedwongen handelingstempo. Op sociaal vlak heeft eiser een wat kort lontje, waardoor hij sterk beperkt is voor conflicthantering en het hanteren van emotionele verdreven (gelet op de FML begrijpt de rechtbank: problemen) van derden. Hij kan wel met anderen samenwerken wanneer hij een eigen afgebakende deeltaak heeft. Veelvuldige contacten met klanten of hulpbehoevenden is niet geschikt. Dit geldt ook voor leidinggevende taken. Vanuit de psychopathologie is eiser gebaat bij het kunnen aanhouden van een vaste dag-nacht structuur, waardoor werkzaamheden in de avond en nacht niet geschikt zijn. Vanuit de problematiek aan het houdings- en bewegingsapparaat (chronische aspecifieke rugklachten, schouderklachten myogeen) is eiser beperkt te achten voor fysiek belastende activiteiten. Verder zijn grove trillingen en zware beschermende middelen niet geschikt voor de rug en het schoudergebied. Voor de luchtwegpathologie (COPD Gold 2) is eiser beperkt te achten voor fysiek/luchtweg belastende activiteiten. Vanuit de interne pathologie (leversteatose) is eiser beperkt voor zeer sterk fysiek belastende activiteiten, waarbij gedacht kan worden aan fysiek sterk inspannende werkzaamheden in algemene zin als ook het veelvuldig zwaar torsen.
19. In het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 25 april 2022 heeft zij toegelicht waarom de aanvullende medische informatie en het fysieke spreekuurcontact geen aanleiding geven om meer beperkingen aan te nemen per 1 juni 2020. Zij geeft aan dat bij het fysieke contact met eiser (hetgeen volledig door een beëdigd tolk werd vertaald, inclusief alle Nederlandstalige opmerkingen van de begeleiding van eiser) is bevestigd wat ten tijde van de beeldbelhoorzitting in de bezwaarfase is besproken. Eiser had geen andere visie op wat de huisarts over zijn gezondheidstoestand had opgemerkt. Over de begeleiding (de maatwerkvoorziening) is ook gesproken met eiser tijdens het fysieke contact. De al ingediende indicatiestelling van de gemeente [plaatsnaam] betrof niet de periode van de datum in geding, maar had als startdatum 1 juli 2021. Om die reden was deze niet relevant. In juni 2020 was er wel sprake van begeleiding volgens eiser (en diens begeleider). Dit ziet volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep op activiteitenbegeleiding (is ter structurering) en geen behandeling in medische zin. Hierbij was het bovendien nog zo dat eiser hier niet of nauwelijks gebruik van maakte. Voor het aspect beschikbaarheid dient conform de richtlijn Duurbelastbaarheid in Arbeid uitsluitend een beperking wegens niet beschikbaarheid gegeven te worden indien er sprake is van niet beschikbaar zijn wegens intensieve medische behandeling (geen dagbesteding).
20. In het rapport van 9 januari 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht waarom er geen extra beperkingen worden aangenomen op basis van de overgelegde informatie. Ook heeft zij nogmaals, en uitgebreid, toegelicht waarom er geen nadere beperkingen worden gesteld in verband met de begeleiding die eiser heeft. Zij stelt dat het begrip ‘begeleiding’ bij dagbesteding een wat ander kader kent dan ‘begeleiding’ in een arbeidssituatie. Indien iemand in arbeidsmatige dagbesteding is ingestroomd hebben beide vormen van begeleiding vaak een vrij grote mate van overlap. Indien er geen sprake is van arbeidsmatige dagbesteding richt de begeleiding zich bij de dagbesteding op andere vlakken (zoals ondersteuning ADL-activiteiten). Om die reden kan de mate van begeleiding op zichzelf geen maatgever zijn voor ‘begeleiding’ in werk. Wel is het zo dat navraag gedaan wordt of iemand een indicatie heeft voor begeleiding en waaruit dit dan concreet bestaat. Indien er een begeleidingsindicatie is en duidelijk wordt waarbij iemand begeleiding nodig heeft, kan dit input geven voor het stellen van verdere vragen hierover. Dit om vast te stellen of dit mogelijk zaken zijn welke ook in een werksituatie zich voor kunnen doen en of de begeleidingsnoodzaak medisch van aard is (voortvloeiend uit medisch objectiveerbare aandoening). Als er een begeleidingsindicatie is waarvan niet of minder gebruik wordt gemaakt, is ook dat dat niet maatgevend om bij een verzekeringsgeneeskundige beoordeling te concluderen dat dus ook in werk geen begeleiding nodig is. Wel kan dat gegeven ook nu aanleiding geven voor het stellen van verdere vragen. Ook dan komt het eropaan of er, voortvloeiend uit medisch objectiveerbare pathologie en de ernst hiervan, sprake is van beperkingen welke begeleiding (in een werksetting) noodzakelijk maken.
21. Eiser voert aan dat er sprake is van een gebrekkige motivering en dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Hij acht zich in het bijzonder meer beperkt op het vlak van persoonlijk functioneren, sociaal functioneren en lichamelijk functioneren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd waarom niet meer of andere beperkingen zijn aangenomen. In de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling zijn niet de ervaren klachten of de diagnose doorslaggevend, maar de mate waarin beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid als gevolg van die klachten objectief medisch kunnen worden onderbouwd. Zonder afbreuk te willen doen aan de door eiser ervaren impact van zijn klachten op het dagelijks leven heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende toegelicht dat er geen medisch objectieve onderbouwing is om meer beperkingen aan te nemen voor de klachten op persoonlijk, sociaal en lichamelijk functioneren die eiser ervaart op 1 juni 2020.
De arbeidskundige beoordeling
22. Uitgaande van de juistheid van de bij eiser vastgestelde medische beperkingen ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen reden om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken.
23. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft berekend dat eiser op 1 juni 2020 met de middelste van de voor de schatting gebruikte functies 94,65% kan verdienen van het loon dat hij voorheen verdiende als chauffeur, zodat eiser voor de overige 5,35% arbeidsongeschikt is.

De conclusie van de rechtbank

24. Het UWV heeft de aanvraag voor een WIAuitkering terecht afgewezen, omdat eiser op 1 juni 2020 minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
25. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, worden de door hem gemaakte proceskosten en het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 16 februari 2023 door mr. M.A. Broekhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Maas, griffier
.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de rechtbank 23 februari 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:910.
2.Het sociaal medisch oordeel van 16 juli 2020 is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts.