ECLI:NL:RBZWB:2022:997

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 februari 2022
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
BRE-21_4038
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen naheffingsaanslagen omzetbelasting en ambtshalve beslissingen

In deze zaak heeft de belanghebbende bezwaar gemaakt tegen naheffingsaanslagen omzetbelasting over de jaren 2015 tot en met 2017, met bijbehorende boetes. De inspecteur van de Belastingdienst heeft de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn en heeft daarnaast besloten om de naheffingsaanslagen niet ambtshalve te verminderen. De rechtbank heeft de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar beoordeeld. De naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen zijn gedateerd op 30 september 2017, en de wettelijke termijn voor het indienen van een bezwaarschrift eindigde op 13 november 2017. Het bezwaarschrift van de belanghebbende, gedateerd op 21 november 2017, werd op diezelfde dag ontvangen door de inspecteur, waardoor het niet tijdig was ingediend. De rechtbank oordeelt dat de wettelijke bezwaartermijnen dwingend zijn en dat de overschrijding niet verschoonbaar is, ondanks de argumenten van de belanghebbende over vertraging door de Belastingdienst. De rechtbank verklaart de beroepen tegen de uitspraken op bezwaar ongegrond.

Daarnaast heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard voor zover het beroep gericht was tegen de ambtshalve beslissingen van de inspecteur, aangezien deze beslissingen niet voor bezwaar en beroep vatbaar zijn. De rechtbank heeft de uitspraak gedaan op 28 februari 2022, en deze is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie. De belanghebbende kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak verzet aantekenen bij de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 21/4038 tot en met 21/4040
uitspraak van 28 februari 2022
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gedingen tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,
en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

Motivering

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen omzetbelasting over de jaren 2015 tot en met 2017 met aanslagnummers [aanslagnummer 1] , [aanslagnummer 2] en [aanslagnummer 3] en de bij beschikking opgelegde boetes.
De inspecteur heeft twee beslissingen genomen naar aanleiding van deze bezwaren. Ten eerste zijn de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Ten tweede heeft de inspecteur besloten om de naheffingsaanslagen niet ambtshalve te verminderen (hierna: de ambtshalve beslissingen).
Belanghebbende heeft hiertegen een beroepschrift ingediend. De rechtbank gaat op beide beslissingen in.
Niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar
De naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen hebben als dagtekening 30 september 2017. Er zijn geen aanwijzingen dat verzending aan belanghebbende pas na die dagtekening heeft plaatsgevonden.
De wettelijke termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken. Deze termijn eindigde op 13 november 2017. Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ook is het bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Het bezwaarschrift met dagtekening 21 november 2017 is op diezelfde dag bij de inspecteur ontvangen. Het bezwaarschrift is daarom niet tijdig ingediend.
De wetsartikelen over bezwaartermijnen zijn dwingend van aard. Dit betekent dat bij een termijnoverschrijding een niet-ontvankelijkverklaring moet volgen. Dat is alleen anders indien “redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaarschrift in verzuim is geweest”, oftewel indien de termijnoverschrijding ‘verschoonbaar’ is.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat de Belastingdienst al zijn klappers opvroeg om te controleren en dat er behoorlijke tijd overheen is gegaan eer er een antwoord kwam.
Voor zover belanghebbende hiermee stelt dat hij hierdoor niet tijdig bezwaar heeft kunnen maken, oordeelt de rechtbank als volgt.
Belanghebbende is zelf verantwoordelijk voor het bewaken van de bezwaartermijn en voor het tijdig indienen van een bezwaarschrift. Wat belanghebbende aanvoert maakt niet dat hij niet in staat is geweest tijdig een bezwaarschrift – desnoods ongemotiveerd ter veiligstelling van de termijn – in te dienen. De rechtbank is daarom van oordeel dat wat belanghebbende aanvoert de overschrijding niet verschoonbaar maakt.
De bezwaren zijn dan ook, gelet op de artikelen 6:7 tot en met 6:11 van de Awb, terecht niet-ontvankelijk verklaard. De beroepen tegen de uitspraken op bezwaar zijn kennelijk ongegrond.
Ambtshalve beslissingen
Voor zover het beroep is gericht tegen de beslissingen van de inspecteur om de naheffingsaanslagen en de boetebeschikkingen niet ambtshalve te verminderen, verklaart de rechtbank zich kennelijk onbevoegd. Het gaat namelijk om beslissingen op grond van artikel 65 van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen. Dergelijke beslissingen zijn niet voor (bezwaar en) beroep vatbaar. Rechtsmiddelen kunnen worden aangewend bij de civiele rechter.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen tegen de uitspraken op bezwaar ongegrond;
- verklaart zich onbevoegd voor zover de beroepen zijn gericht tegen de ambtshalve beslissingen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 28 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.