In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de vastgestelde beschikking ‘Niet in Nederland belastbaar inkomen’ (NiNbi-beschikking) voor het jaar 2018. De belanghebbende, woonachtig in [land], ontving in 2018 een uitkering en een pensioen, waarvan een deel aan zijn ex-partner werd betaald. De inspecteur had de NiNbi-beschikking vastgesteld zonder rekening te houden met deze betalingen, wat leidde tot bezwaar van de belanghebbende.
Tijdens de zitting op 9 februari 2022 werd het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard. De rechtbank vernietigde de uitspraak op bezwaar van de inspecteur en verlaagde de NiNbi-beschikking tot een negatief bedrag van € 7.199. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur ten onrechte geen rekening had gehouden met de betalingen aan de ex-partner, die volgens de belanghebbende niet als alimentatie konden worden gekwalificeerd. De rechtbank benadrukte dat de wijze van berekening van de NiNbi van belang was voor de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet.
De rechtbank concludeerde dat de NiNbi-beschikking moest worden aangepast en dat de belanghebbende recht had op terugbetaling van het griffierecht. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.