ECLI:NL:RBZWB:2022:956
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde vaststelling en proceskostenvergoeding
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Drimmelen over de vastgestelde WOZ-waarde van een onroerende zaak voor het jaar 2019. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van de woning van de belanghebbende vastgesteld op € 258.000, terwijl de belanghebbende van mening was dat de waarde maximaal € 158.000 zou moeten zijn. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop heeft de belanghebbende beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 17 februari 2022 is de zaak behandeld, maar de belanghebbende en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitnodiging voor de zitting op juiste wijze was verzonden. De rechtbank heeft vervolgens de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de hoogte van de WOZ-waarde en de verplichtingen van de heffingsambtenaar in de bezwaarfase. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet heeft voldaan aan zijn toezendplicht met betrekking tot het taxatieverslag, maar dat dit gebrek niet leidde tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar, omdat het gebrek in de beroepsfase was hersteld.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde WOZ-waarde niet te hoog was en dat de vergelijkingsobjecten die gebruikt zijn voor de waardebepaling voldoende vergelijkbaar waren met de woning van de belanghebbende. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde de heffingsambtenaar in de proceskosten van de belanghebbende, die op € 541 werden vastgesteld, en gelastte de heffingsambtenaar het griffierecht van € 48 aan de belanghebbende te vergoeden.