ECLI:NL:RBZWB:2022:955

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 februari 2022
Publicatiedatum
24 februari 2022
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5817
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggaaf van dividendbelasting en de afdrachtvermindering in bestuursrechtelijke context

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 24 februari 2022, is de rechtbank geconfronteerd met een geschil over de teruggaaf van dividendbelasting. De belanghebbende, een entiteit gevestigd in [plaats] ([land]), had bezwaar aangetekend tegen de uitspraken van de inspecteur van de Belastingdienst, die op 20 juli 2018 de verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting had afgewezen. De rechtbank heeft in deze procedure de zaaknummers 18/5817 tot en met 18/5820 behandeld, die betrekking hebben op de boekjaren 2012 tot en met 2015.

Tijdens een regiezitting op 7 juni 2021 is vastgesteld dat de gemachtigde van de belanghebbende geen mondelinge behandeling wenste en dat de rechtbank geen aanleiding zag om de zaken aan te houden in afwachting van de Deka-zaak. De rechtbank heeft vervolgens de beroepen ongegrond verklaard, waarbij zij zich baseerde op het Unierecht en het overgangsrecht van de wet Overige fiscale maatregelen 2008. De rechtbank oordeelde dat de teruggaafverzoeken terecht waren afgewezen, omdat de Hoge Raad had geoordeeld dat het vrije verkeer van kapitaal niet wordt belemmerd door het feit dat buiten Nederland gevestigde beleggingsinstellingen niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op grond van de regeling van de afdrachtvermindering.

De rechtbank concludeerde dat er geen recht bestond op teruggaaf van dividendbelasting, en derhalve ook geen recht op vergoeding van rente over de ingehouden dividendbelasting. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 18/5817 tot en met 18/5820
uitspraak van 24 februari 2022
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], gevestigd te [plaats] ( [land] ),
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van de inspecteur van 20 juli 2018 op de bezwaren van belanghebbende tegen de afwijzing van de verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over de volgende periodes, waaraan de rechtbank de volgende zaaknummers heeft toegekend:
  • 2012 (zaaknummer 18/5817);
  • 2013 (zaaknummer 18/5818);
  • 2014 (zaaknummer 18/5819);
  • 2015 (zaaknummer 18/5820).
Zitting
Een regiezitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2021. Hiervan is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een kopie op 21 juni 2021 naar partijen is verzonden. Na afronding van het vooronderzoek is het onderzoek ter zitting ingevolge artikel 8:57, eerste lid, van de Awb achterwege gebleven.

1.Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

2.Gronden

Vooraf: geen aanhouding
Zoals tijdens de regiezitting aan de orde is gekomen, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om zaken zoals de onderhavige aan te houden in afwachting van duidelijkheid in de zogenoemde Deka-zaak in hoger beroep.
Vooraf: achterwege blijven zitting
De gemachtigde heeft van vele verschillende belanghebbenden procedures aanhangig gemaakt waarin dezelfde problematiek aan de orde is als in de onderhavige zaken. In zaken waarin het beroep niet is ingetrokken, heeft de gemachtigde vrijwel steeds na de regiezitting een nadere motivering van het beroep ingediend. Daarbij heeft de gemachtigde steeds gemeld dat een mondelinge behandeling achterwege kan blijven. Bij onderhavige zaken heeft de gemachtigde gemeld dat belanghebbende heeft besloten het beroep niet nader te motiveren. De rechtbank gaat er gelet op de handelwijze in de andere zaken van uit dat ook voor deze zaken geldt dat wat betreft de gemachtigde een mondelinge behandeling achterwege kan blijven.
Inhoudelijk
2.1.
Belanghebbende heeft – kort gezegd – gesteld, met een beroep op het Unierecht, dat recht op teruggaaf van dividendbelasting bestaat omdat belanghebbende vergelijkbaar is met een fiscale beleggingsinstelling (hierna: fbi).
2.2.
Gezien het overgangsrecht van artikel XXVI, leden 8 en 9, van de wet Overige fiscale maatregelen 2008 [1] , is – kort gezegd – voor teruggaafverzoeken met betrekking tot de boekjaren vanaf het boekjaar dat aanvangt op of na 1 januari 2008 het regime van de afdrachtvermindering [2] van belang.
2.3.
De rechtbank is van oordeel dat de teruggaafverzoeken terecht zijn afgewezen, reeds gelet op het volgende. De Hoge Raad heeft beslist dat het vrije verkeer van kapitaal niet wordt belemmerd door de omstandigheid dat buiten Nederland gevestigde beleggingsinstellingen, in verband met het gegeven dat zij in Nederland niet inhoudingsplichtig zijn voor de dividendbelasting, niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op grond van de regeling van de afdrachtvermindering. [3]
2.4.
Aangezien geen recht bestaat op teruggaaf van dividendbelasting, heeft belanghebbende evenmin recht op vergoeding van rente over de ingehouden dividendbelasting.
2.5.
Gelet op het vorenstaande zijn de beroepen ongegrond verklaard.
2.6.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.D. Dockx, griffier, op 24 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Stb. 2007, 563.
2.Artikel 11a van de Wet op de dividendbelasting 1965.