ECLI:NL:RBZWB:2022:932

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
23 februari 2022
Zaaknummer
C/02/393057 / JE RK 21-2605
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 17 februari 2022, werd het verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) tot verlenging van de ondertoezichtstelling (OTS) van de minderjarige [minderjarige] afgewezen. De kinderrechter oordeelde dat uit het verslag van de Informatie- en Adviesdienst (IPT) blijkt dat er geen zorgen meer zijn over de ontwikkeling van de minderjarige. De ouders van [minderjarige] willen de inzet van IPT voortzetten binnen een vrijwillig kader, wat door de kinderrechter als positief werd beoordeeld. De kinderrechter merkte op dat de GI niet voldoende onderbouwde zorgen had over de ontwikkeling van [minderjarige] en dat de aanvullende zorgen over het contact met [zus 2] niet leidden tot een ontwikkelingsbedreiging die een kinderbeschermingsmaatregel rechtvaardigde. De kinderrechter concludeerde dat de ouders in staat zijn om de nodige hulp te vinden indien dat nodig is, en wees het verzoek van de GI af. De beschikking werd openbaar uitgesproken en de mogelijkheid tot hoger beroep werd vermeld.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/393057 / JE RK 21-2605
Datum uitspraak: 17 februari 2022

Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling

in de zaak van

[de gecertificeerde instelling] ,

[locatie] , hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI),
betreffende

[naam] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[minderjarige] , voornoemd,

[naam] ,

hierna te noemen: de moeder,
en
[naam],
hierna te noemen: de vader,
samen te noemen: de ouders,
wonende te [woonplaats] .

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt in beide zaken uit:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 23 december 2021, ingekomen bij de griffie
op 23 december 2021;
- de brief met bijlagen van de ouders van 2 februari 2022, ingekomen bij de griffie op
4 februari 2022.
Op 9 februari 2022 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- [minderjarige] , die apart is gehoord;
- de ouders;
- een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgevoerd door de moeder.
Bij beschikking van 18 februari 2021 is [minderjarige] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna verlengd, voor het laatst tot 18 februari 2022.
[minderjarige] woont bij de ouders.

Het verzoek

De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen met een jaar. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

De standpunten

[minderjarige] heeft verteld dat het thuis heel goed gaat. Van de inzet van IPT merkt hij niet veel, de IPT-er praat eigenlijk vooral met de moeder. Hij kan het echter wel goed vinden met de IPT-er en die mag van hem blijven. Dat is anders met de GI, daar voelt hij geen klik mee. Sinds 24 januari 2022 gaat [minderjarige] weer naar school. De eerste drie weken zal hij met een aangepast lesrooster starten zodat hij kan wennen. Het is wel zwaar, maar hij is blij dat hij weer naar school gaat. Hij voelt zich daar op zijn plek. [minderjarige] heeft toegelicht dat hij met zijn zussen [zus 1] en [zus 2] contact kan hebben wanneer hij dat zelf wil. Los daarvan heeft hij veel mensen om zich heen met wie hij kan praten als hij dat wil, waaronder de ex-vriend van [zus 2] , [naam] . Verlenging van de ondertoezichtstelling is voor [minderjarige] niet nodig. Het gaat nu goed en hij wil weer verder leven zoals het was.
De GI handhaaft het verzoek. Ten tijde van indiening van het verzoek was het nog niet duidelijk of [minderjarige] kon starten met school. Inmiddels blijkt dat hij is begonnen met school, dus dat is een zorg minder. Ook rapporteert IPT positief. Het ontwikkelingsgevaar is hierdoor weggenomen. De GI heeft echter nog een zorg over de toekomst van het contact tussen [minderjarige] en [zus 2] , gelet op de loyaliteit van [minderjarige] richting de ouders en richting [zus 2] . Daarbij komt dat de GI zorgelijke signalen heeft ontvangen over het contact tussen [minderjarige] en [ex-vriend van zus 2] , wegens de rol van [ex-vriend van zus 2] . De GI vindt het belangrijk om betrokken te blijven om de schoolgang van [minderjarige] en het contact tussen hem en [zus 2] te monitoren. De GI benoemt daarbij dat het contact tussen de ouders en de GI stroef verloopt.
De ouders hebben toegelicht dat [minderjarige] op 24 januari 2022 is gestart in een structuurklas. De start hiervan is vertraagd en dat is besproken met de GI. Dankzij de inspanningen van de coach is [minderjarige] nu eindelijk toch gestart op school. Maandag 14 februari 2022 vindt er evaluatiegesprek plaats om te kijken hoe het gaat en wat de volgende stap is, aangezien [minderjarige] nu is gestart met een aangepast rooster. De moeder benadrukt dat zij het belangrijk vindt dat [minderjarige] naar school gaat. Zij hebben weliswaar een andere visie omtrent de soort school, maar dat betekent niet dat zij slechte ouders zijn. De ouders vinden de inzet van IPT positief. Zij willen daar mee door gaan, maar dan vanuit het vrijwillig kader. Zij hebben het meest recente verslag van de IPT-er ingediend. Daaruit blijkt dat de bevindingen van de IPT-er lijnrecht staan tegenover de bevindingen van de GI. Het gaat goed thuis. De inmenging van de GI werkt echter vertragend en brengt meer schade toe dan dat het bevorderlijk werkt. Het contact met de betrokken jeugdbeschermer is ook niet goed. Tot slot hebben de ouders verteld dat zij [ex-vriend van zus 2] en zijn ouders kennen en de zorgen van de GI over het contact tussen hem en [minderjarige] niet delen.

De beoordeling

Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is niet langer wordt voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Uit het meest recente verslag van IPT van november 2021, aangevuld in januari 2022 (blijkens de stukken van de ouders), blijkt dat er geen zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige] . Het gaat goed met hem. Eerder was het gebrek aan onderwijs een grote zorg, maar gebleken is dat [minderjarige] sinds 24 januari 2022 is gestart in een structuurklas. De ouders onderschrijven het belang van school en [minderjarige] voelt zich daar ook op zijn plek. Deze zorg is zodoende weggenomen. Het is onduidelijk waarvoor de GI langere betrokkenheid nodig acht en wat de GI nog heeft toe te voegen. De aanvullend aangevoerde zorg van de GI omtrent het contact tussen [zus 2] en [minderjarige] is niet onderbouwd en leidt naar het oordeel van de kinderrechter niet tot een ontwikkelingsbedreiging van dien aard dat een kinderbeschermingsmaatregel nog langer nodig wordt geacht.
De ouders hebben bovendien tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij binnen het vrijwillig kader verder willen gaan met IPT. Dit wordt ondersteund door de stukken zoals die door de ouders zijn overgelegd. Daarom vertrouwt de kinderrechter er op dat de ouders hun weg tot hulpverlenende instanties weten te vinden wanneer daarvoor aanleiding is.
De kinderrechter zal het verzoek van de GI daarom afwijzen.

De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek van de GI af.
Deze beslissing is gegeven door mr. B.J. Duinhof, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. K.M.P. van Ginneke, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2022.
KG
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.