ECLI:NL:RBZWB:2022:911

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 februari 2022
Publicatiedatum
23 februari 2022
Zaaknummer
AWB- 20_9502
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bijstandsuitkering door gemeente Tilburg na onterecht ontvangen WIA-uitkering

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 februari 2022, hebben eisers, [naam eiser1] en [naam eiser2], beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. Het college had hen meegedeeld dat hun bijstandsuitkering per 11 april 2020 zou worden beëindigd omdat eiser de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt. Daarnaast werd hen medegedeeld dat zij over een bepaalde periode teveel bijstandsuitkering hadden ontvangen, omdat de WIA-uitkering van eiseres niet op de bijstandsuitkering in mindering was gebracht. Het college vorderde een terugbetaling van in totaal € 28.015,03, wat leidde tot het bestreden besluit waarin het bezwaar van eisers ongegrond werd verklaard.

Eisers voerden aan dat het college ten onrechte de vordering over 2019 had gebruteerd en dat hun bezwaar tegen de terugvordering inhoudelijk had moeten worden behandeld. De rechtbank oordeelde dat eisers redelijkerwijs hadden moeten begrijpen dat zij teveel bijstandsuitkering ontvingen, gezien het feit dat zij zowel een WIA-uitkering als een volledige bijstandsuitkering ontvingen. De rechtbank concludeerde dat het college bevoegd was om de teveel betaalde bijstandsuitkering terug te vorderen en dat de beslissing om de vordering te bruteren in redelijkheid was genomen. Het beroep van eisers werd ongegrond verklaard, en er werd geen reden gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel de gemeente als de eisers in het kader van de Participatiewet en de terugvordering van onterecht ontvangen bijstandsuitkeringen. De rechtbank bevestigde dat de eisers niet voldoende hadden aangetoond dat zij het college tijdig op de hoogte hadden gesteld van de onjuiste uitbetaling, wat hen aansprakelijk maakte voor de terugvordering.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9502 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 februari 2022 in de zaak tussen

[naam eiser1] en [naam eiser2] , te [plaatsnaam] , eisers

gemachtigde: mr. I.P.M.J. Nelemans,
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 21 april 2020 (primair besluit I) heeft het college eisers meegedeeld dat de bijstandsuitkering per 11 april 2020 wordt beëindigd omdat eiser de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. Ook heeft het college eisers meegedeeld dat zij over de periode van 1 september 2019 tot en met 29 februari 2020 teveel bijstandsuitkering hebben ontvangen omdat de inkomsten van eiseres van het UWV ten onrechte niet op de uitkering in mindering zijn gebracht en dat eisers het teveel ontvangen bedrag aan het college moeten terugbetalen.
In het besluit van 22 april 2020 (primair besluit II) heeft het college eisers meegedeeld dat het terug te vorderen bedrag over de periode van 1 januari 2020 tot en met 29 februari 2020
€ 1.661,08 (netto) bedraagt en over de periode van 1 september 2019 tot en met 31 december 2019 € 4.972,98 (bruto).
In de brief van 12 mei 2020 heeft het college eisers verzocht om het formulier “vaststelling aflossingscapaciteit” in te vullen en terug te sturen. Tevens heeft het college eisers meegedeeld dat het totaal van de vordering(en) nu € 28.015,03 bedraagt.
In de brief van 3 juni 2020 heeft het college eisers erop gewezen dat zij het aflossingsbedrag in mei 2020 niet hebben betaald en hun gemaand het achterstallige bedrag van € 830,54 binnen 14 dagen te betalen.
In het besluit van 15 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eisers tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard en het bezwaar tegen de brief van 3 juni 2020 niet-ontvankelijk verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 12 januari 2022.
Hierbij waren aanwezig de gemachtigde van eisers en [vertegenwoordiger vwr] namens het college.

Overwegingen

1.
Feiten.
Eisers ontvangen een bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden. Eiseres ontvangt daarnaast van het UWV een WIA-uitkering die sinds 8 september 2014 door het college op de bijstandsuitkering in mindering wordt gebracht. Gebleken is dat het college sinds
1 januari 2019 de volledige bijstandsuitkering zonder korting aan eisers heeft betaald.
2.
Standpunt van het college.
Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de WIA-uitkering van eiseres vanaf 1 januari 2019 abusievelijk niet op de bijstandsuitkering in mindering is gebracht waardoor teveel bijstandsuitkering aan eisers is betaald. Het college heeft besloten om de daardoor onverschuldigd betaalde bijstandsuitkering terug te vorderen vanaf 1 september 2019 tot en met 29 februari 2020 en daarbij het terugvorderingsbedrag over 2019 te bruteren. Het college stelt daarbij dat het eisers redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat zij teveel bijstandsuitkering ontvingen.
3.
Standpunt van eisers.
Eisers voeren aan dat het college ten onrechte de vordering over 2019 heeft gebruteerd. Eisers stellen dat het college meerdere signalen van eisers op verschillende momenten heeft genegeerd. Verder stellen eisers dat het college hun bezwaar tegen de vastgestelde terugvordering van € 28.015,03 inhoudelijk had moeten behandelen. Eisers wijzen erop dat zij een herzieningsverzoek bij het college hebben ingediend omdat volgens hun de grondslag aan deze terugvordering is komen te vervallen als gevolg van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 november 2021.
4.
Wettelijk kader.
In artikel 58, tweede lid, aanhef en onder e van de Participatiewet is bepaald dat het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kosten van bijstand kan terugvorderen voorzover de bijstand anderszins onverschuldigd is betaald voorzover de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen.
Op grond van artikel 58, vijfde lid, tweede volzin van de Participatiewet kunnen loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de bijstand verstrekt inhoudingsplichtige is, worden teruggevorderd, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen.
5.
Beoordeling van de rechtbank.
5.1
Eisers bestrijden niet dat de WIA-uitkering van eiseres vanaf 1 januari 2019 in mindering had moeten worden gebracht op hun bijstandsuitkering.
Het college heeft de teveel betaalde bijstandsuitkering teruggevorderd vanaf 1 september 2019. Het college wijst erop dat terugvordering vanaf 1 januari 2019 had moeten plaatsvinden, maar dat dit niet zal worden gecorrigeerd.
5.2
De rechtbank stelt vast dat het ingediende bezwaarschrift van 18 november 2020 duidelijk vermeldt dat het bezwaar is gericht tegen de beslissingen van 21 en 22 april 2020 en tegen de beslissing (lees: brief) van 3 juni 2020. In het bezwaarschrift maken eisers melding van de brief van 12 mei 2020 en geven zij aan dat hun niet duidelijk is waar deze brief op ziet. Op 8 september 2020 heeft de hoorzitting plaatsgevonden en is de inhoud van deze brief besproken. Aan eisers is toegelicht dat het hierin genoemde terugvorderingsbedrag een oude vordering uit 2014 betreft die nog open staat.
De rechtbank volgt eisers niet in het standpunt dat het college hun bezwaar tegen de brief van 12 mei 2020 inhoudelijk had moeten behandelen. Nog los van de vraag of eisers bezwaar hebben gemaakt tegen de brief van 12 mei 2020, is de rechtbank met het college van oordeel dat het hier geen besluit betreft in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maar een mededeling aan eisers met een verzoek om informatie te verstrekken over hun aflossingscapaciteit. De brief is dan ook niet op rechtsgevolg gericht, zodat een bezwaarschrift niet-ontvankelijk zou zijn verklaard.
Met betrekking tot het bezwaarschrift gericht tegen de brief van 3 juni 2020 heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat evenmin sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, zodat het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
5.3.
Bij het college was bekend dat eiseres een WIA-uitkering ontving. Dat teveel uitkering werd betaald is dan ook een fout van het college. Eisers hebben echter, anders dan zij naar voren hebben gebracht, bij het college geen melding gemaakt van het feit dat de WIA-uitkering (vanaf 1 januari 2019) niet op de bijstandsuitkering in mindering werd gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers redelijkerwijs moeten begrijpen dat zij teveel bijstandsuitkering ontvingen, nu zij geruime tijd zowel een WIA-uitkering als een (volledige) bijstandsuitkering ontvingen.
Het college was dan ook bevoegd de teveel betaalde bijstandsuitkering van eisers terug te vorderen.
Met toepassing van artikel 58, vijfde lid, tweede volzin van de Participatiewet kunnen loonbelasting en de premies volksverzekeringen van eisers worden teruggevorderd, indien het college deze heeft afgedragen en deze niet meer kan verrekenen met nog af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen (de zogenoemde bruto terugvordering).
Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4757) moet worden afgezien van de uitoefening van de bevoegdheid tot bruto terugvordering, indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van de betrokkene en hem niet kan worden verweten dat hij de schuld niet reeds heeft voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.
Omdat eisers niet bij het college hebben gemeld dat de WIA-uitkering niet op hun bijstandsuitkering in mindering werd gebracht, hoewel zij dit redelijkerwijs konden weten, heeft het college pas later kunnen besluiten tot terugvordering van de teveel betaalde bijstandsuitkering, hetgeen voor rekening en risico van eisers komt.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het college in redelijkheid tot brutering van de vordering over 2019 heeft kunnen overgaan.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 23 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.