ECLI:NL:RBZWB:2022:877

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 februari 2022
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
AWB- 20_7459
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tegemoetkoming NOW-1 door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

In deze zaak heeft eiseres, een werkgever, een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming op grond van de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW-1). De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft deze aanvraag op 10 april 2020 afgewezen, omdat eiseres geen loonkosten had in de relevante periode. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het bezwaar is door de minister ongegrond verklaard in een besluit van 23 juni 2020. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 27 juli 2021 is eiseres niet verschenen, maar de minister was vertegenwoordigd door mr. M.S. van Zaanen van het UWV. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om de minister in de gelegenheid te stellen aanvullende stukken over te leggen met betrekking tot de loonaangifte van november 2019. Na het indienen van deze stukken heeft eiseres gereageerd, maar de rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat de gegevens in de polisadministratie onjuist waren.

De rechtbank heeft overwogen dat de minister op goede gronden heeft geweigerd om een voorschot op de tegemoetkoming toe te kennen. Eiseres heeft niet aangetoond dat er loonkosten waren in de maanden januari 2020 of november 2019, en de rechtbank heeft geconcludeerd dat de strikte toepassing van de NOW-regeling in dit geval niet in strijd is met algemene rechtsbeginselen. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft geen reden gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7459 NOW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 februari 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 10 april 2020 (primaire besluit) heeft de minister de aanvraag van eiseres voor een tegemoetkoming op grond van de eerste tijdelijke Noodmaatregel overbrugging werkgelegenheid (Now-1) afgewezen.
In het besluit van 23 juni 2020 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 27 juli 2021.
Eiseres is met bericht van verhindering niet verschenen. Namens de minister is
mr. M.S. van Zaanen (werkzaam bij het UWV) verschenen.
Ter zitting is het onderzoek geschorst om de minister in de gelegenheid te stellen nog stukken over te leggen met betrekking tot de loonaangifte over de maand november 2019.
Bij brief van 29 juli 2021 heeft de minister stukken overgelegd inzake de aangiftes over november 2019. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat nu er een nulaangifte is gedaan over november 2019 eiseres niet in aanmerking komt voor een voorschot.
Eiseres heeft bij brief van 19 augustus 2021 gereageerd op de stukken van de minister. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat er wel loon is betaald. Ter onderbouwing van haar stelling heeft eiseres printjes van de grootboekrekening over januari 2019 en december 2019 en een historische mutatie van het grootboek over 2019 overgelegd.
Partijen hebben over en weer nog gereageerd op elkaars standpunten.
Bij brief van 12 november 2021 heeft de rechtbank aan partijen gevraagd om het binnen vier weken kenbaar te maken als zijn nog gehoord willen worden op een zitting.
Geen van de partijen heeft aangegeven nog gehoord te willen worden. Vervolgens heeft de rechtbank op 19 januari 2022 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. Eiseres heeft op 7 april 2020 een aanvraag gedaan voor subsidie op grond van de Now-1. De aanvraag heeft betrekking op loonheffingsnummer [loonheffingsnummer 1] (LH01)
Buiten LH01 heeft eiseres ook loonaangiften gedaan op loonheffingsnummer [loonheffingsnummer 2] (LH02).
Met het primaire besluit is de aanvraag van eiseres afgewezen omdat zij geen loonkosten heeft in de periode waarvoor een tegemoetkoming wordt aangevraagd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard omdat er geen loonkosten waren in de maanden januari 2020 of november 2019.
Strekking bestreden besluit
2. In het bestreden besluit staat dat eiseres niet in aanmerking komt voor de tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de Now-1. Mede gelet op de toelichting die namens de minister ter zitting is gegeven, zal de rechtbank het bestreden besluit lezen als een weigering om een voorschot toe te kennen.
Geschil
3. In geschil is of de minister op goede gronden heeft geweigerd voorschotten op een tegemoetkoming op grond van de Now-1 toe te kennen.
Standpunt eiseres
4. Eiseres voert aan, zakelijk weergegeven, dat zij door omstandigheden niet de juiste aanvraag heeft gedaan en dat zij dit niet meer heeft kunnen herstellen. Eiseres is van mening dat zij erop gewezen had moeten worden dat ze de aanvraag had moeten doen onder LH02. Eiseres is van mening dat herstel nog mogelijk moet zijn. Eiseres heeft een beroep gedaan op de redelijkheid en billijkheid.
Beoordeling rechtbank
6. Bij de beoordeling of eiseres recht heeft op voorschotten op een tegemoetkoming op grond van de Now-I is van belang of er op de peildatum 15 maart 2020 loonkosten opgegeven zijn over de maand januari 2020 of november 2019.
Op LH01 is over de maand januari 2020 geen aangifte gedaan. Dit is ook niet in geschil.
Uit de door de minister overgelegde stukken blijkt dat eiseres op LH01 op 2 december 2019 een loon over de maand november 2019 heeft gemeld van € 2.000. Deze aangifte is echter op 14 januari 2020 gecorrigeerd. Bij die correctie is aangegeven dat het loon in de maand november 2019 € 0,-- bedroeg.
De minister mag in beginsel uitgaan van de juistheid van de gegevens zoals deze in de polisadministratie staan vermeld, tenzij een betrokkene aantoont dat deze gegevens niet juist zijn [1] . Eiseres heeft weliswaar betwist dat over de november 2019 een loon van € 0,-- is opgegeven, maar zij heeft deze stelling niet nader onderbouwd. De stukken die eiseres bij haar brief van 19 augustus 2019 heeft overgelegd zien alle op 2019 en hebben geen betrekking op de correctie van de aangifte die in januari 2020 is gedaan volgens de polisadministratie. Nu eiseres niet heeft aangetoond dat de gegevens in de polisadministratie onjuist zijn, heeft de minister mogen uitgaan van die gegevens. De stelling van eiseres dat de belastingdienst zeer regelmatig fouten maakt omdat er boetes zijn opgelegd wegens het niet tijdig doen van aangiftes en betalingen terwijl zij de stukken wel tijdig had ingediend, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De polisadministratie gaat immers uit van een opgave die eiseres zelf heeft gedaan. Dit is niet vergelijkbaar met de situatie waarin de belastingdienst ten onrechte ingediende stukken over het hoofd zou hebben gezien.
Nu de minister dus uit mag gaan van de polisadministratie, heeft de minister terecht gesteld dat op de peildatum 15 maart 2020 de loonkosten over de maand november 2019 op nihil moeten worden gesteld.
In artikel 11 van de Now-1 in samenhang bezien met artikel 10 van de Now-1 is bepaald hoe de hoogte van het voorschot moet worden berekend. Uit die berekening volgt dat als de loonkosten nihil zijn in november 2019 of januari 2020 het voorschot ook nihil is.
Ook als LH02 betrokken wordt bij de beoordeling, leidt dat niet tot een ander oordeel. Op dit loonheffingsnummer zijn immers geen loonkosten bekend op de peildatum 15 maart 2020. Eiseres heeft op dit loonheffingsnummer pas voor het eerst aangifte gedaan in april 2020. De rechtbank zal daarom in het midden laten of eiseres nog in de gelegenheid gesteld had moeten worden om haar aanvraag te herstellen. Een aanvraag op LH02 zou immers ook niet tot een toekenning van een voorschot hebben geleid.
7. Gelet op wat hiervoor is overwogen voldoet eiseres niet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een voorschot op een tegemoetkoming ingevolge de Now-1.
8. De Now is een noodmaatregel die snel moest worden opgezet en daarom ook noodgedwongen een generiek karakter heeft waardoor er niet steeds maatwerk kan worden geboden. Hierdoor is het niet mogelijk om alle bedrijven die door de coronacrisis worden geraakt tegemoet te komen. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanknopingspunten voor de conclusie dat de toepassing van de Now-regeling in haar geval onevenredige consequenties heeft. Niet is gebleken van niet in de regeling verdisconteerde, bijzondere, persoonlijke omstandigheden, die strikte toepassing van de regeling zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 21 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Now-1
Artikel 4
De Minister kan aan een werkgever, die gedurende een aaneengesloten periode van drie kalendermaanden in de periode van 1 maart tot en met 31 juli 2020 verwacht te worden geconfronteerd met een daling van de omzet van ten minste 20%, per loonheffingennummer een subsidie verlenen over de loonsom in de periode van 1 maart tot en met 31 mei 2020.
Artikel 5.
Onverminderd artikel 4:35, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt de subsidieverlening geweigerd, indien of voor zover:
a. niet of onvoldoende aannemelijk is dat de omzetdaling van de betreffende werkgever ten minste 20% zal zijn;
b. het rekeningnummer dat bij de aanvraag is opgegeven niet correspondeert met het in de aanvraag opgegeven loonheffingennummer en de daaraan verbonden rekeninggegevens;
c. geen loongegevens beschikbaar zijn in de polisadministratie, bedoeld in artikel 33 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, over de aangiftetijdvakken, bedoeld in artikel 10, tweede tot en met vierde lid en artikel 7, zevende lid; of
d. de aanvraag anderszins niet voldoet aan de in deze regeling gestelde eisen.
Artikel 6
1. De omzetdaling wordt vastgesteld door het verschil tussen de referentie-omzet en de omzet in de periode als bedoeld in artikel 8, vierde lid, onderdeel c, te delen door de referentie-omzet. De uitkomst van deze berekening wordt uitgedrukt, in hele procenten en naar boven afgerond.
2 De referentie-omzet, bedoeld in het eerste lid, is de omzet over het kalenderjaar 2019, gedeeld door vier.
3 In afwijking van het tweede lid, is de referentie-omzet, bedoeld in het eerste lid, de omzet, die is gerealiseerd in de periode tot en met 29 februari 2020, gedeeld door het aantal maanden waarvan de omzet in aanmerking wordt genomen, vermenigvuldigd met drie, gerekend vanaf de eerste volledige kalendermaand vanaf:
a. de aanvang van de bedrijfsuitoefening, indien sprake is van een werkgever waarvan de bedrijfsuitoefening na 1 januari 2019 is aangevangen; of
b. de overgang, indien de werkgever na 1 januari 2019 een economische eenheid heeft overgenomen in de zin van artikel 7:662 van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel 8 (voor zover van belang)
1. De werkgever dient een subsidieaanvraag in door middel van een door de Minister beschikbaar gesteld formulier.
2. Een aanvraag voor subsidie kan worden ingediend vanaf 14 april 2020, of een eerder tijdstip, dat bekend gemaakt wordt via www.uwv.nl, tot en met 5 juni 2020.
3. De werkgever kan eenmaal per loonheffingennummer een subsidieaanvraag indienen.
Artikel 10
1. De hoogte van het bedrag van de subsidieverlening is de uitkomst van:
A* x B* x 3 x 1,3 x 0,9
Hierbij staat:
A* voor het percentage van de door de werkgever verwachte omzetdaling;
B* voor de loonsom waarbij wordt uitgegaan van de totale loonsom van werknemers waarvoor de werkgever het loon heeft uitbetaald in het tijdvak, bedoeld in het tweede, derde of vierde lid, met dien verstande dat het in aanmerking te nemen loon per werknemer niet meer bedraagt dan € 9.538.
2. Voor de loonsom, bedoeld in de omschrijving van de constante B*, bedoeld in het eerste lid, wordt uitgegaan van het loon over het eerste aangiftetijdvak van het jaar 2020, met dien verstande dat indien er sprake is van een aangiftetijdvak van vier weken, de loonsom in dat aangiftetijdvak wordt verhoogd met 8,33 procent.
3. Indien er geen loongegevens zijn over het tijdvak, bedoeld in het tweede lid, wordt uitgegaan van het loon over de maand november van het jaar 2019. Indien er sprake is van een aangiftetijdvak van vier weken, wordt uitgegaan van het loon over het twaalfde aangiftetijdvak van het jaar 2019, waarbij de loonsom in dat aangiftetijdvak wordt verhoogd met 8,33 procent.
4. Indien er geen sprake is van een aangiftetijdvak van een maand of vier weken, wordt het loon per werknemer herleid naar een loon per aangiftetijdvak van een maand.
5. De in aanmerking te nemen gegevens uit de loonaangifte van de werkgever ten behoeve van de bepaling van constante B*, bedoeld in het eerste lid, worden beoordeeld op grond van de loonaangifte zoals die uiterlijk op 15 maart 2020 is ingediend, alsmede de aanvullingen daarop die uiterlijk op die datum hebben plaatsgevonden.
Artikel 11
1. De Minister verstrekt de werkgever bij de beschikking tot subsidieverlening een voorschot.
2. De hoogte van het voorschot bedraagt 80% van het bedrag van de verlening, bedoeld in artikel 10.
3. Het voorschot wordt betaald in ten hoogste drie termijnen.