ECLI:NL:RBZWB:2022:876

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 februari 2022
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
AWB- 21_1258
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering en terugvordering van teveel ontvangen uitkering na schending van de inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. Eiseres, die sinds 3 oktober 2017 een bijstandsuitkering ontving, had een auto aangeschaft en dit niet gemeld bij het college. Het college heeft daarop haar bijstandsuitkering over de maand oktober 2019 ingetrokken en een bedrag van € 1.504,68 teruggevorderd. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden door de aankoop van de auto en de herkomst van een contant bedrag van € 2.600,- niet te melden. De rechtbank oordeelde dat het college op goede gronden heeft besloten tot intrekking van de bijstandsuitkering, omdat het recht op bijstand over de maand oktober 2019 niet kon worden vastgesteld. Eiseres heeft niet aangetoond dat zij recht had op bijstand, zelfs niet als zij de inlichtingenplicht had nageleefd.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand. Dit betekent dat de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering van het teveel ontvangen bedrag van € 1.504,68 gehandhaafd blijven. Eiseres heeft recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten zijn toegewezen aan eiseres, vastgesteld op € 1.518,00. De uitspraak is openbaar gemaakt op 21 februari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1258 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 februari 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. J.W. van de Wege,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 10 november 2020 (primair besluit I) heeft het college het vermogen (de rechtbank leest: het resterende vrij te laten vermogen) van eiseres vastgesteld, het recht van eiseres op een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet over de maanden augustus 2020 tot en met oktober 2020 herzien en het teveel aan ontvangen uitkering teruggevorderd.
In het besluit van 12 november 2020 (primair besluit II) heeft het college het terug te betalen bedrag aan uitkering over de periode van augustus 2020 tot en met oktober 2020 vastgesteld op € 3.000,-.
In het besluit van 11 februari 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten I en II gegrond verklaard. Het college heeft de primaire besluiten herzien in die zin dat het recht van eiseres op bijstand over de maand oktober 2019 wordt ingetrokken en het teveel aan ontvangen uitkering, ten bedrage van bruto € 1.504,68, wordt teruggevorderd. Daarnaast is het vermogen van eiseres vastgesteld op € 1.961,57. Het college ziet af van herziening en terugvordering van het recht van eiseres op bijstand over de maand september 2020.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft een aanvullend beroepschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 21 december 2021.
Hierbij waren aanwezig eiseres, haar gemachtigde, en [naam vertegenwoordiger] namens het college.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiseres ontvangt sinds 3 oktober 2017 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande (ouder). Naar aanleiding van een anonieme melding over de aanschaf van een auto door eiseres en de ontvangst van geldbedragen en gouden sieraden, is het college een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de aan eiseres verstrekte bijstandsuitkering. Eiseres is schriftelijk verzocht informatie te verstrekken. Bij besluit van 6 oktober 2020 is het recht van eiseres op een bijstandsuitkering opgeschort en is haar een termijn geboden om (alsnog) gegevens over te leggen. Eiseres heeft informatie verstrekt. Daarnaast heeft een administratief onderzoek plaatsgevonden en op 22 oktober 2020 een gesprek in het stadhuis. Op verzoek van het college en in aanvulling op de verstrekte informatie heeft eiseres het aankoopbewijs overgelegd van haar auto, een Seat Ibiza met kenteken [kenteken nummer] . De resultaten van het onderzoek zijn in een rapport weergegeven.
2.
Geschil
In het bestreden besluit heeft het college de primaire besluiten herzien in die zin dat het recht van eiseres op bijstand over de maand oktober 2019 wordt ingetrokken en het teveel aan ontvangen uitkering over die maand wordt teruggevorderd. Daarnaast is vermeld dat afgezien wordt van herziening en terugvordering van het recht van eiseres op bijstand in september 2020.
In het primaire besluit werd echter het recht op bijstand over de periode van 1 augustus 2020 tot en met 31 oktober 2020 herzien en teruggevorderd. Ter zitting is namens het college verklaard dat ten onrechte slechts de maand september 2020 is genoemd. Bedoeld is af te zien van herziening en terugvordering van bijstand over de maanden augustus tot en met oktober 2020.
De rechtbank stelt vast dat het geschil zich beperkt tot de bijstand over de maand oktober 2019.
In geschil is of het college het recht van eiseres op een bijstandsuitkering over de maand oktober 2019 op goede gronden heeft herzien en ingetrokken vanwege schending van de inlichtingenplicht, en de te veel uitbetaalde uitkering terecht heeft teruggevorderd.
Niet in geschil is dat het vermogen van eiseres met de aankoop van de auto is toegenomen en dat het vastgestelde vermogen lager is dan het vrij te laten vermogen.
3.
Wettelijk kader
De van toepassing zijnde wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
5.
Intrekking uitkering over de maand oktober 2019
5.1
De te beoordelen periode loopt van 1 oktober 2019 (datum herziening) tot en met 10 november 2020 (datum primair besluit).
5.2
De rechtbank stelt voorop dat het bij een besluit inzake intrekking van bijstand gaat om een belastend besluit waarbij het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis omtrent de relevante feiten en omstandigheden te vergaren. Dat betekent dat de bewijslast in beginsel op het college rust ten aanzien van de vraag of is voldaan aan de voorwaarden om tot intrekking van het recht op bijstand over te gaan. [1]
5.3
Het college is uit onderzoek gebleken dat eiseres op 8 oktober 2019 een auto heeft gekocht. Zij heeft dit niet gemeld bij het college. Daarnaast heeft zij niet inzichtelijk gemaakt hoe zij de auto heeft gefinancierd. Een deel van het bedrag (€ 1.350,-) is per bank betaald, maar eiseres heeft niet aangetoond hoe zij de overige € 2.600,- heeft voldaan. Haar stelling dat zij dit heeft betaald met een geldbedrag dat zij in de zomer van 2019 van haar broer heeft ontvangen, aangevuld met spaargeld dat zij thuis had liggen, heeft zij niet met controleerbare bewijsstukken onderbouwd. Ook zijn over de geldbedragen verschillende verklaringen afgelegd, waardoor aan deze verklaringen moet worden voorbijgegaan. Eiseres heeft volgens het college de inlichtingenplicht geschonden door niet te melden dat zij een auto heeft gekocht. Daarnaast zijn de onduidelijkheden over een van haar broer ontvangen bedrag en de financiering van de auto niet weggenomen. Hierdoor is volgens het college het recht op bijstand over de maand oktober 2019 niet vast te stellen.
5.4
Eiseres voert hiertegen aan dat het enkele feit dat zij niet heeft gemeld dat zij een auto heeft gekocht, niet kan leiden tot de vaststelling dat de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. Het maximaal toegestane vermogen is namelijk niet overschreden. Voor zover het college stelt dat de schending van de inlichtingenplicht tevens is gelegen in het niet inzichtelijk maken van de herkomst van het bedrag van € 2.600,-, stelt eiseres het volgende. Zij heeft van haar broer € 2.500,- ontvangen voor de aanschaf van een auto en dit bedrag heeft zij aangevuld met € 100,- contant geld. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij in beroep een tweede verklaring van haar broer overgelegd en ook een kopie van zijn paspoort met reisstempels en een bewijs van de wissel van Canadese dollars in euro’s. Als moet worden aangenomen dat de herkomst van het bedrag nog altijd niet duidelijk is, dan is volgens eiseres sprake van een vermogenstoeval van € 2.600,-. Daartoe verwijst zij naar een uitspraak van de CRvB over de aanschaf van een camper met contant geld, waarvan de herkomst niet duidelijk is. Het gevolg hiervan is dat het vermogen toeneemt. Gezien het voorgaande kan volgens eiseres niet gesteld worden dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
5.5
Namens het college is ter zitting het bestreden besluit nader gemotiveerd. Het college heeft zich nu op het standpunt gesteld dat eiseres tweemaal de inlichtingenplicht heeft geschonden. Zij heeft de ontvangst van een geldbedrag van € 2.500,- en de aanschaf van de auto niet gemeld. Hierdoor kan het recht op bijstand over de maand oktober 2019 niet worden vastgesteld.
5.6
Dit betekent dat het college van oordeel is dat het bestreden besluit niet deugdelijk was gemotiveerd. De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Met het oog op finale geschillenbeslechting zal de rechtbank hierna onderzoeken of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit zoals nader gemotiveerd in beroep, in stand kunnen blijven.
5.7
Vaststaat dat eiseres in oktober 2019 een auto heeft gekocht en een deel van het aankoopbedrag (€ 2.600,-) contant heeft voldaan. Ook staat vast dat van (de ontvangst van) een contant bedrag en de aankoop van de auto niet uit eigen beweging melding is gemaakt bij het college. Het had eiseres, mede gelet op de hoogte van het bedrag, redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat een dergelijk bedrag en de aankoop van een auto van invloed konden zijn op (de hoogte van) het recht op bijstand. Voor zover hierover bij haar onduidelijkheid bestond lag het op haar weg om nadere informatie bij het college in te winnen. Uit het voorgaande volgt dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden.
5.8
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstandsuitkering indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de desbetreffende periode recht op een bijstandsuitkering zou hebben gehad. [2]
5.9
Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat, indien zij de inlichtingenplicht niet had geschonden, zij gedurende de periode hier in geding (de maand oktober 2019) wel recht had op een bijstandsuitkering. Zij heeft een auto aangeschaft voor € 3.950,- en € 2.600,- daarvan contant betaald. Daarmee heeft zij onduidelijkheid over haar financiële situatie geschapen. Zij heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt waar het bedrag van € 2.500,- vandaan kwam en dat dat geld bestemd was voor de aankoop van een auto. Met de in beroep overgelegde stukken heeft eiseres deze onduidelijkheid nog altijd niet weggenomen. De verklaringen van de broer van eiseres dat hij haar geld heeft gegeven, zijn achteraf opgesteld. Uit de kopie van het paspoort met de reisdata blijkt slechts dat de broer van eiseres in Nederland is geweest in de zomer van 2019. Het bewijs van wisseling van Canadese dollars naar euro’s is van 4 april 2019. Met deze stukken heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat de broer dit geld tijdens zijn reis in de zomer van 2019 heeft meegenomen, nog daargelaten dat hij een deel van dat gewisselde geld aan zijn zus heeft gegeven.
Het college heeft zich daarom op goede gronden op het standpunt gesteld dat het recht van eiseres op bijstand voor de maand oktober 2019 niet is vast te stellen. Daaruit volgt dat het college terecht heeft besloten tot intrekking van het recht op bijstand over de maand oktober 2019.
5.1
Nu de uitkering over de maand oktober 2019 terecht is ingetrokken, is het college op grond van artikel 58 van de Participatiewet verplicht het te veel ontvangen bedrag aan uitkering terug te vorderen. Eiseres heeft geen dringende redenen aangevoerd, die aanleiding moeten geven af te zien van terugvordering.
6.
Conclusie
De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen, vanwege de in beroep aangepaste motivering van het bestreden besluit. Vervolgens zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laten. Dit betekent dat de uitkomst van de zaak hetzelfde blijft.
7.
Proceskosten en griffierecht
7.1
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
7.2
De rechtbank veroordeelt het college in de door eiseres in beroep gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,00 en een wegingsfactor 1.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 49,00 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 21 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage

Artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet:
Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet:
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet (Middelen):
Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Tot de middelen worden mede gerekend de middelen die ten behoeve van het levensonderhoud van de belanghebbende door een niet in de bijstand begrepen persoon worden ontvangen. In elk geval behoort tot de middelen de ten aanzien van de alleenstaande of het gezin toepasselijke heffingskorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Artikel 32, eerste lid, van de Participatiewet (Inkomen):
Onder inkomen wordt verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voorzover deze:
a. betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid, inkomsten uit vermogen, een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, inkomsten uit verhuur, onderverhuur of het hebben van een of meer kostgangers, socialezekerheidsuitkeringen, uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting, loonbelasting, premies volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet, dan wel naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen; en
b. betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
Artikel 53a, zesde lid, van de Participatiewet:
Het college is bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening of intrekking van de bijstand.
Artikel 54 van de Participatiewet:
1. Indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, kan het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten:
a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of
b. vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.
2. Het college doet mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen.
3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
4. Als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, kan het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
Artikel 58 van de Participatiewet:
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
(…)
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 17 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:311.
2.Zie onder andere de uitspraak van de CRvB van 8 augustus 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2754.