In deze zaak heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [opposant] BV verzet ingesteld tegen de beslissing van de griffier van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, die twaalfmaal griffierecht had geheven voor een verzoekschrift dat door [opposant] was ingediend. Het verzoekschrift betrof de aanwijzing van een herstructureringsdeskundige voor een twaalftal vennootschappen die hoofdelijk aansprakelijk waren voor een schuld uit een geldleningsovereenkomst. [opposant] stelde dat er slechts eenmaal griffierecht verschuldigd was, omdat het verzoek betrekking had op een samenhangend feitencomplex en niet op afzonderlijke verzoeken van verschillende rechtspersonen. De griffier voerde daarentegen aan dat de verzoeken als afzonderlijk moesten worden behandeld, omdat er geen direct verband tussen de verschillende rechtspersonen zou zijn.
De rechtbank heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat [opposant] ontvankelijk was in het verzet, omdat dit binnen de geldende termijn was ingediend. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de griffier de verzoeken als afzonderlijk had aangemerkt, er wel degelijk sprake was van een direct verband tussen de verzoeken, aangezien ze voortkwamen uit hetzelfde feitencomplex. De rechtbank verklaarde het verzet gegrond voor elf van de twaalf zaken, maar ongegrond voor één zaak. De rechtbank besloot dat de griffier het griffierecht in de gegrond verklaarde verzoeken diende te crediteren en wees het overige verzochte af. Deze beschikking werd gegeven door mr. Van Alphen en in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2022.