Uitspraak
gevestigd te Enkhuizen,
gevestigd te Rotterdam,
1.Het geding in feitelijke instantie
2.De prejudiciële procedure
3.Beantwoording van de prejudiciële vraag
4.Beslissing
8 juli 2016.
Hoge Raad
In deze prejudiciële beslissing van de Hoge Raad, gedateerd 8 juli 2016, wordt de vraag behandeld of voor de indiening van een verzoekschrift tot faillietverklaring van een vennootschap onder firma (v.o.f.) en haar vennoten één griffierecht verschuldigd is of dat voor elk van de verzochte faillissementen afzonderlijk griffierecht moet worden geheven. De zaak is ontstaan na een verzoekschrift dat door Mr. A.E.M. Bierens is ingediend namens Sygenta Seeds B.V. bij de rechtbank Rotterdam. De griffier van de rechtbank had een griffierecht geheven van drie maal € 613,--, wat leidde tot verzet van Mr. Bierens, die betoogde dat er slechts één griffierecht verschuldigd was, aangezien er sprake was van één verzoekschrift.
De Hoge Raad verwijst naar de relevante wetgeving, met name de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De Hoge Raad concludeert dat, hoewel de Wgbz in principe voorschrijft dat voor elk verzoekschrift afzonderlijk griffierecht moet worden geheven, er in dit geval sprake is van een nauwe samenhang tussen de verzoeken. De Hoge Raad stelt vast dat de verzoeken in één verzoekschrift kunnen worden opgenomen en dat er een 'direct verband' bestaat tussen de faillissementen van de v.o.f. en haar vennoten.
De Hoge Raad beantwoordt de prejudiciële vraag bevestigend: voor de indiening van een verzoekschrift strekkend tot de faillietverklaring van zowel een vennootschap onder firma als haar vennoten, dient slechts eenmaal griffierecht te worden geheven. Deze beslissing is van belang voor de praktijk, omdat het duidelijkheid biedt over de heffing van griffierechten in vergelijkbare faillissementsprocedures.